MAANDAG 14 JUNI 1937. 203 Interpellatie-van der Voort inzake op wachtgeldstelling (Wilbrink e.a.) personeel Lichtfabrieken. de sociaal-democratische Wethouders, maar ook de sociaal democratische Eaadsfractie. Deze heeft daarvan thans de consequenties te aanvaarden, nog veel sterker dan de christe- lijk-historischen, want die hebben nog de waarschuwing uitgesproken, dat men dan straks ook practisch aan die voorstellen vastzat. Terwijl de sociaal-democraten deze houding bij de begrooting hebben aangenomen, zeggen zij nu echter: laat men den organisaties wat tegemoetkomen en nog wat praten over een afvloeiingsregeling, terwijl men zeker weet dat wanneer er overeenstemming met de Rijks regeling is, men over het plan zelf toch niets meer te ver tellen zou hebben, want daarover beslist de Directie met het College. Wanneer men kon aantoonen, dat bij bepaalde ontslagen absoluut in strijd met een behoorlijke afvloeiings regeling was gehandeld, dan zou spreker er voor kunnen zijn om dit nog eens te onderzoeken, maar dit heeft men in geen enkel opzicht gesteld. Men kan alleen dit voorstel niet aanvaarden omdat niet is opgenomen een regeling. Er wordt naar een schuldige gezocht, maar tijdens de totstandkoming van het Leidsche Ambtenarenreglement bestond er al een Rijksafvloeiïngsregeling voor de Rijksambtenaren. Wanneer dit nu zoo gewichtig wordt geacht door de organisaties, waarom heeft men er dan toen niet op aangedrongen een afvloeiingsregeling voor het gemeentepersoneel in het Ambte naren-reglement op te nemen? Dat heeft men toen ook verzuimd en men kon ook bevroeden, dat deze noodig zou kunnen zijn, omdat reeds in 1936, ruim een jaar geleden, gesproken is over afvloeiing van het personeel van de Licht fabrieken. Men kon dus toen reeds weten, dat men bezig was over de afvloeiing! Het College kon de verantwoordelijkheid niet meer op zich nemen die zaak te traineeren door eerst een afvloeiingsregeling te ontwerpen en te doen aannemen door de verschillende instanties, en pas daarna aan het werk te gaan; het College heeft, zich zijn verantwoordelijkheid bewust zijnde, hoewel die afvloeiingsregeling er niet was, toch in groote lijnen daarmede rekening gehouden. Daardoor heeft heb College getoond, dat het de belangen van het personeel heeft willen dienen, maar dat het ook de belangen van de gemeente zelf in het oog heeft gevat; waar dit aller eerst de taak is van het College, waar het College echter ook de belangen van het personeel niet in het minst heeft ge negeerd, maar gehandeld heeft in overeenstemming met de in Leiden bèstaande verhoudingen tusschen de Overheid en haar personeel, treft het College geen blaam, maar moet men het College dankbaar zijn dat het, hoewel er geen af vloeiingsregeling bestond, toch volkomen rekening gehouden heeft met geest en strekking daarvan. De heer Hessing zegt, dat het door de rechterzijde met alle geweld aldus schijnt voorgesteld te worden, alsof de sociaal-democraten de verantwoordelijkheid zouden schuwen voor een besluit, bij de behandeling der begrooting genomen. Spreker hoort nu zeggen: de zweep van de vakvereenigingen. Daarvan is geen sprake. De sociaal-democratische raads fractie heeft medegewerkt tot het vaststellen van den post van ƒ39.572.en zij wist toen ook wel, dat er ontslagen bij de Lichtfabrieken zouden vallen. Spreker is het in dit opzicht niet met den heer Schüller eens, dat de schuld hier voor zou liggen bij de Directie van de Lichtfabrieken of bij het College; er moest bij de Lichtfabrieken bezuinigd worden. Nu moet men evenwel niet, zooals de heeren Goslinga en Wilmer gedaan hebben, hiervan de schuld geven aan de sociaal-democratische Wethouders of aan de sociaal-demo cratische raadsfractie; als er te dien aanzien al van een „schuld" gesproken mag worden, dan verwijst spreker naar de verklaring van den Voorzitter in de vergadering van 24 Februari 1937, (Handelingen bl. 81) dat hij het de vorige Directie van de Lichtfabrieken als een ernstige fout aan rekende, dat zij destijds te veel personeel in dienst had genomen. Die vorige Directie werd dan toch geleid door het inzicht van een volledig rechtsch College van Burgemeester en Wethouders, waarin de sociaal-democraten niet vertegen woordigd waren. De heer Eikerbout zegt, dat dat 12 jaren geleden is. De heer Hessing Precies; men zit nu met de nadeelige gevolgen van wat het College 12 jaren geleden heeft ge tolereerd. Zijn opmerking, dat de Raadsleden nu niet moeten terug deinzen voor de consequenties van eigen besluiten, moet de heer Wilbrink richten tot de Raadsleden, die zitting hebben in (het georganiseerd overleg, van wie spreker verwacht dat zij niet zullen terugdeinzen voor de consequenties van het daar genomen besluit om het College te adviseeren een afvloeiingsregeling vast te stellen en tot zoolang de ontslagen Interpellatie-van der Voort inzake op waehtgeldstelling (Hessing.) personeel Lichtfabrieken. op te schorten. Dit advies is in het georganiseerd overleg met algemeene stemmen aangenomen en spreker is voor- loopig overtuigd, dat die Raadsleden voor de consequenties van dat besluit niet zullen terugdeinzen. De heer Wilmer zou het afkeuren, indien niet behoorlijk overleg is gepleegd. Welnu, in het aan den Raad gericht adres, de juistheid van den daarin vermelden gang van zaken is tot nu toe door geen enkelen spreker ontkend staat duidelijk, dat toen tot deze organisaties het gerucht doordrong, dat tot ontslag zou worden overgegaan, zij zich tot den Directeur hebben gewend met het verzoek om inlich tingen, op welk verzoek zij tot haar leedwezen geen antwoord ontvingen; na aandringen harerzijds hebben de organisaties de mededeeling gekregen, dat die aangelegenheid in een ver gadering van de dienstcommissie zou worden besproken. Hieruit blijkt, dat ook de Directie voor overleg gevoelde. De organisaties hebben zich eveneens gewend tot den Voor zitter van het georganiseerd overleg met een ontwerp- afvloeiïngsregeling, met het verzoek deze spoedig in een vergadering van het georganiseerd overleg te doen behan delen, in elk geval vóórdat definitief tot ontslag van personeel zou worden overgegaan. Deze ontwerp-afvloeiïngsregeling is echter eerst behandeld in een vergadering van het georgani seerd overleg van 30 April 1937, nadat reeds aan een groot aantal personen ontslag was verleend. Vaststaat dus, dat geen enkel overleg is gepleegd alvorens deze ontslagen waren verleend. Daarom gaat het, en om niets anders. Nu zegt men: de rijksregeling is gevolgd. Dat is zeer goed mogelijk, maar het omgekeerde is ook zeer goed mogelijk; er is geen enkele controle op. Wanneer deze afvloeiingsregeling was besproken in het georganiseerd overleg, en dit overleg had de huidige regeling tot resultaat gehad, dan was in den Raad daarover geen woord gevallendan wist ieder, dat behoorlijk overleg was gepleegd met erkende vakorganisaties in een bij verordening ingestelde commissie. Dit is nu niet het geval geweest en spreker vindt het in hooge mate onbehoorlijk dat vakorganisaties, met een staat van dienst, waarmede de Directies van de verschillende bedrijven doorloopend op een behoorlijke wijze kunnen overleggen, bij zulk een belangrijke zaak als het ontslag van personeel aan de Lichtfabrieken volkomen worden genegeerd. Dit is een unicum in Nederland, dit is blijkbaar alleen maar in Leiden mogelijk. Niet alleen beantwoordt men organisaties niet en niet tijdig, maar men negeert haar zelfs volkomen bij hetgeen zij in het belang van het personeel en ook in dat van het bedrijf meenen te moeten opmerken. Er is dus geen sprake van, dat de sociaal democratische raadsfractie eronder uit zou willen, dat zij heeft gesanctionneerd bezuinigingen bij de Lichtfabrieken; dit valt zelfs niet uit de woorden van den heer Schüller te distilleereneen dergelijke voorstelling van zaken grenst aaneen insinuatie. De heer Wilbrink vraagt, waarom indertijd, bij do vaststelling van het ambtenaren-reglement, niet voorgesteld is een afvloeiingsregeling daarin op te nemen, omdat men toch wist, dat men die wel eens noodig zou kunnen hebben. Inderdaad, dit zou als een verzuim zijn aan te merken, vooral bij die leden, die ook bij de rechtsche raadsfracties worden gevonden, en speciaal belast zijn met de belangen behartiging van het personeel en derhalve bekend zijn met de vakorganisaties. Maar al is dit verzuim gepleegd, dit is toch geen reden, om toen in Januari door de roomsch-katho- lieke en christelijke organisaties op overleg werd aangedrongen te weigeren een dergelijk overleg te plegen. Er wordt nu gezegd„behalve de tijd". Men maakt spreker niet wijs, dat een afvloeiingsregeling voor een personeel als dat van de Licht fabrieken zooveel tijd zou vorderen, zelfs niet één voor het geheele gemeentepersoneel, als wederzijds de wil maar be staat overleg te plegen en tot overeenstemming te komen. De gang van zaken wekt bij spreker echter den indruk, dat er van zekere zijde absoluut geen medewerking was en geen verlangen om overleg te plegen. Men zegt nu eenvoudig er zijn een aantal ontslagen gevallen, wij gaan eens zien welke nu onder te brengen zijn bij een of ander artikel van de Rijksregeling; voor hen, die daarbuiten vallen, gelden ernstige motieven, dienstbelang, en dergelijke. Men zegt dan, dat men de rijksregeling heeft gevolgd. Het is ook zeer goed mogelijk, dat dit niet het geval is. Spreker wil aannemen, dat deze ontslagen stuk voor stuk nauwkeurig gecontroleerd zijn, maar daaromtrent heeft men geen enkele zekerheid. Men moet het nu niet doen voorkomen, alsof hier nu een beslissing zou moeten vallen en alsof die ontslagen zullen moeten worden verleend, omdat anders de begrooting zoozeer in gevaar zou komen. De verantwoordelijkheid daarvoor draagt ten volle het College dat, hoewel tijdig bekend met het feit, dat er ontslagen zouden moeten vallen, en tijdig op de hoogte gesteld van de wenschen van de confessioneele organisaties, n.l. in Januari 1937, alles nagelaten heeft om

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 5