Vergadering van Maandag 14 Jnni 1937. MAANDAG 14 JUNI 1937. 199 Geopend des namiddags te twee uur. Voorzitter: de heer Burgemeester Mr. A. VAN DE SAND E B AKHU YZEN. Te behandelen onderwerpen: 10 a. Herstemming over het voorstel van den heer Schüller om de beantwoording van de interpellatie van den heer van der Voort inzake het opwachtgeldstellen van perso neel der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit als nota aan den Baad te doen toekomen en de beraad slagingen te schorsen tot een vergadering in Juni 1937 b. Voortzetting van de beraadslaging over het onderwerp van de sub a genoemde interpellatie. 2° Voorstel tot het wijzigen van de met de Nationale Levens verzekering-Bank N.V., te Botterdam, d.d. 1 October 1936 aangegane overeenkomst inzake het aangaan van een geldleening en tot vaststelling van den desbetreffenden begrootingsstaat. (97) Tegenwoordig zijn 31 leden, te weten: de heeren van Eek, Jongeleen, Dubbeldeman, Schüller, Valentgoed, mevrouw Braggaar, de heeren Coster, van der Beijden, Wilmer, Keij, mevrouw de Cler, de heeren van der Kwaak, Goslinga, Carton, van Bosmalen, van der Tas, Lombert, Würtz, Tepe, van Stralen, Verweij, Bergers, Splinter, Hessing, Eikerbout, Manders, van Weizen, Groeneveld, Wilbrink, van der Voort en de Beede. Afwezig zijn: de heeren van der Laan en Tobé, wegens uitstedigheid, de heer Beekenkamp, wegens verhindering en de heer Snel, wegens ongesteldheid. De notulen van het verhandelde in de vergadering van 7 Juni 1937 worden goedgekeurd. De Voorzitter legt over: 1°. Verzoek van de afdeeling Leiden van het Centraal Genootschap voor Kinderherstellings- en Vacantiekolonies om toekenning van een subsidie over 1938. Zal worden behandeld bij de gemeentebegrooting voor 1938. 2°. Begrooting, dienst 1937, van den Armenraad. Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wet houders om praeadvies. 3°. Verzoek van de afdeeling Leiden van de Vereenigingvoor Christelijke Gezondheids- en Vacantiekolonies in Nederland om toekenning van een subsidie over 1938. Zal worden behandeld bij de gemeentebegrooting voor 1938. 4°. Verzoek van de N.V. Leidsche Duinwater Maatschappij om vergunning tot het bouwen van een beambtenwoning op het terrein Sectie G No. 2910, langs den Wassenaarschen Slag in de gemeente Wassenaar. Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wet houders om praeadvies. De Voorzitter stelt allereerst aan de orde: Voorstel tot het wijzigen van de met de Nationale Levens verzekering-Bank N.V., te Rotterdam, d. d. 1 October 1936 aangegane overeenkomst inzake het aangaan van een geld leening en tot vaststelling van den desbetreffenden begrootings staat. (97) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet houders besloten. Vervolgens is aan de orde: a. Herstemming over het voorstel van den heer Seliiiller om de beantwoording van de interpellatie van den heer van der Voort inzake hetj opwachtgeldstellen van personeel der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electrieiteit als nota aan den Raad te doen toekomen en de beraadslagingen te schorsen tot een vergadering in Juni 1937. b. Voortzetting van de beraadslaging over het onderwerp van de sub a genoemde interpellatie. De heer Schüller zegt, dat doordat tengevolge van het staken der stemmen over sprekers voorstel in de vorige vergadering de verdere behandeling van deze interpellatie is aangehouden, het doel van sprekers voorstel is bereikt en trekt daarom zijn voorstel in. Interpellatie-van der Voort inzake op waehtgeldstelling (Voorzitter e.a.) personeel Lichtfabrieken. De Voorzitter constateert, dat het voorstel van den heer Schüller luidende: „Ondergeteekende stelt voor het antwoord van Burgemeester en Wethouders inzake de gehouden interpellatie v. d. Voort als nota aan de Baad te doen toekomen en de beraad slagingen te schorsen tot een vergadering in Juni 1937." is ingetrokken. Hierna wordt voortgezet de beraadslaging over het onder werp der interpellatie. De heer van der Voort kan niet ontkomen aan den indruk, dat Burgemeester en Wethouders door zoo weinig mogelijk op de principieele zijde van deze zaak in te gaan, pogingen aanwenden den Baad op zijpaden te brengen, hetgeen niet in overeenstemming is met de gedachte, die aan deze geheele ontslagquaestie ten grondslag ligt. Burgemeester en Wethouders trachten met tal van argu menten aan te toonen, dat bij de afvloeiing de rijksregeling is gevolgd, hetgeen door geen enkel raadslid is te controleeren; met een enkel woord slechts gaat men in op de conclusie van het georganiseerd overleg, waaruit dan moet blijken waarom men deze conclusie heeft genegeerd. Het gaat er hier niet om of de rijksregeling of welke andere regeling dan ook is gevolgd; de kerngedachte is deze, dat deze afvloeiing heeft plaats gehad zonder dat daarover de Algemeene Ambtenaren- en Werklieden-Commissie is gehoord. Dat alleen is het criterium in deze zaak. Het argument, dat geen gevolg kon worden gegeven aan het verzoek der organi saties om deze afvloeiing te doen plaats vinden naar een tevoren vastgestelde regeling, omdat dit groote vertraging zou hebben gegeven in het te bereiken resultaat, berust op een volkomen onjuiste voorstelling van zaken. Tijdens de behandeling der begrooting voor 1936 heeft de Baad reeds besloten 35.000 te bezuinigen op de Licht fabrieken. Spreker neemt aan, dat ieder raadslid toen heeft begrepen dat deze bezuiniging, voor een groot deel althans, alleen was te bereiken door reorganisatie, met als gevolg afvloeiing van personeel. Voorts stelt spreker uitdrukkelijk vast, dat de algemeene verwachting was, dat het College niet tot afvloeiing van personeel zou overgaan, alvorens ge tracht zou worden over de wijze van afvloeiing overeen stemming te bereiken met de Algemeene Ambtenaren- en W erklieden-Commissie. Toen nu eind 1936 hier en daar ge ruchten opdoken, dat aan de Lichtfabrieken 70 man personeel zouden worden ontslagen, was het begrijpelijk dat de onge rustheid onder het personeel met den dag toenam. Spreker kan zich niet voorstellen, dat het College van deze onge rustheid onder het personeel onkundig is gebleven; het is spreker dan ook volkomen onbegrijpelijk, dat het College toen blijkbaar al geen behoefte heeft gevoeld het georgani seerd overleg bij een te roepen en daarin de wijze van af vloeiing aan de orde te stellen. Aangenomen echter, dat toen het College niet op de hoogte was met hetgeen redelijker wijze van het College verwacht werd, dan is het toch zeker wel ingelicht door het schrijven van de twee confessioneele organisaties van 26 Januari 1937, waarin deze den voorzitter van het georganiseerd overleg verzochten, een afvloeiings regeling in overeenstemming met het georganiseerd overleg vast te stellen. Bovendien is door twee andere organisaties op 16 Maart 1937 een afgerond voorstel bij den voorzitter van het georganiseerd overleg ingediend, met het verzoek dit in een nader bijeen te roepen vergadering van het georganiseerd overleg te behandelen. Deze vergadering heeft plaats gehad op 30 April 1937, dus 1| maand nadat het verzoek daartoe het College had bereikt. Maar voordat deze vergadering was vastgesteld, heeft het College eerst de ont slagen uitgereikt, alsof er geen georganiseerd overleg bestond het heeft daarbij de verzoeken, om een afvloeiingsregeling vast te stellen, volkomen genegeerd. Het was dan ook begrijpe lijk dat het georganiseerd overleg in zijn vergadering van 30 April 1937, inclusief de vertegenwoordigers van het gemeente bestuur, zich met een dergelijken gang van zaken niet kon vereenigen en met algemeene stemmen een motie aannam, strekkende om de verleende ontslagen, voorzoover deze niet gevraagd waren, voorloopig op te schorten en niet eerder tot ontslagverleening over te gaan, dan nadat een afvloeiings regeling was vastgesteld. De voorzitter van het georganiseerd overleg was büjkbaar zoo onder den indruk van dit besluit, dat hij in die vergadering de toezegging deed, voor het volgend ontslag een afvloeiingsregeling in het College van Burgemeester en Wethouders te zullen verdedigen. On getwijfeld hebben velen van de op die vergadering aanwezigen zich toen afgevraagd, waarom dit wel zou ge schieden voor degenen, die binnenkort zullen worden ont slagen en niet voor hen, die reeds ontslagen waren. Deze

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 1