MAANDAG 14 JUNI 1937. 211 Interpellatie-van der Voort inzake op wachtgeldstelling (Goslinga e.a.) personeel Lichtfabrieken. De heer Goslinga zegt, dat deze personen dan juist niet in beroep hadden kunnen komen. De heer Schiiller zegt, dat men bij ontslag wegens onge schiktheid in beroep kan komen bij het ambtenarengerecht. De motie-Blkerbout is geheel overbodig. De door de beide bonden ingediende ontwerpregeling, die op 16 Maart is inge diend, is op 30 April behandeld. Spreker kan zich indenken, dat het College die regeling niet overneemt, maar is het dan te veel geëischt, dat het College nu binnen een maand met een voorstel in den Eaad komt en dat de ontslagen 11 maand worden opgeschort? Als het College maar wilde, maar het College wil geen afvloeiingsregeling; het wil zelf de vrije hand houden, het wil zelf uitmaken hoe het zal gaan. De christelijke organisaties hadden den Wethouder met hun brief van 26 Januari 1937 tot de orde geroepen; de heer Tepe wilde in het georganiseerd overleg uit tactische overwegingen dien brief buiten het geding laten, maar op verzoek van spreker is hij voorgelezen. De leden van het georganiseerd overleg worden onvoldoende ingelichtstukken, waarvan zij kennis moeten nemen, worden niet te hunner kennis gebracht. De motie-El- kerbout is derhalve overbodig. Het College had vanaf 16 Maart tot 26 April een regeling voor zich liggen. Wanneer bij het College de wil aanwezig is, kan het binnen een maand met een afvloeiingsregeling bij den Raad komen; het uitstel kan dan tenhoogste een maand bedragen en dat is dan de strop van die bezuiniging! De heer Verweij zegt, dat de post „Egalisatie van de wacht gelden" ad. 39.572.een onderdeel vormde van een zestal maatregelen, bij de begrooting door het College voorgesteld, in totaal ten bedrage van 110.000.De heer Goslinga had toen voorgesteld dat volgnr. te schrappen en 110.000 te putten uit de Algemeene Reserve. Spreker heeft dat voorstel toen bestreden, omdat Gedeputeerde Staten aan al die posten hun goedkeuring hebben gehecht, behoudens aan dezen; alleen over dezen maatregel zijn bezwaren gerezen. Bovendien was het bedrag van/39.572.niet juist, omdat dit verminderd moest worden met hetgeen reeds aan de begrooting van 1937 Interpellatie-van der Voort inzake op vvachtgeldstelling (Verweij e.a.) personeel Lichtfabrieken. ten goede komt. De heer Goslinga heeft een geweldigen aanval gericht op sprekers standpunt; spreker is met een en ander volledig op de hoogte, maar tenslotte gaat het voor hem om de erkenning van de vakorganisaties en dat algemeene beginsel verkoopt spreker niet voor een schoten linzen. De heer Goslinga. Maar Uw eer als Wethouder dan. Ver koopt U die wel? De Voorzitter verzoekt den heer Goslinga deze uitdrukking niet te gebruiken. Namens de meerderheid van het College ontraadt spreker de aanneming van de motie-van der Voort. De motie-Elkerbout wil het College gaarne aanvaarden, mits deze aldus verstaan wordt dat de Raad eerst in de gelegenheid gesteld moet worden een afvloeiingsregeling te maken. Wil de Raad dat niet, dan kan het College zich aan deze motie ook niet houden. De afvloeiingsregeling moet dus eerst in kannen en kruiken zijn. De motie van den heer van der Voort (zie bl. 200) wordt aangenomen met 17 tegen 11 stemmen. Vóór stemmen: de heer van der Reijden, mevrouw de Cler, de heeren Goslinga, Carton, van Stralen, Verweij, Hessing, Eikerbout, van Weizen, Groeneveld, van der Voort, van Eek, Jongeleen, Dubbeldeman, Schiiller, Valentgoed en mevrouw Braggaar. Tegen stemmen; de heeren Wilmer, van der Kwaak, van Rosmalen, Lombert, Würtz, Tepe, Bergers, Splinter, Wil brink, de Reede en Coster. De heeren van der Tas, Manders en Keij hadden inmiddels de vergadering verlaten. De motie van den heer Eikerbout (zie bl. 209) wordt hierna aangenomen met algemeene (28) stemmen. De Voorzitter sluit vervolgens de vergadering. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 13