MAANDAG 7 JUNI 1937. 197 Interpellatie-van der Voort i.z. op wachtgeldstelling (Voorzitter e.a.) personeel Lichtfabrieken. zich daarom voor uitstel van de verdere behandeling van de interpellatie. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van orde van den heer Schüller, luidende: „Ondergeteekende stelt voor het antwoord van Burge meester en Wethouders in zake de gehouden interpellatie van der Voort als nota aan den Baad te doen toekomen en de beraadslaging te schorsen tot een vergadering in Junil937." De heer Groeneveld zegt, dat ook hij het antwoord van den Voorzitter niet heeft kunnen volgen. De data en cijfers, in dat antwoord genoemd, kan men niet direct controleeren. Hadden Burgemeester en Wethouders het antwoord aan de leden doen toekomen vóór deze vergadering, dan had men de zaak kunnen afdoen. Het uitvoerige en ingewikkelde antwoord van Burgemeester en Wethouders maakt een vruchtbaar debat in deze vergadering niet mogelijk. Spreker verklaart zich daarom voor het voorstel van den heer Schüller. De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders aan neming van het voorstel van orde van den heer Schüller ontraden. Over het voorstel van orde van den heer Schüller staken vervolgens de stemmen, aangezien 15 leden zich daarvoor en 15 leden zich daartegen verklaren. Vóór stemmen: de heeren Lombert, Schüller, Valentgoed, van der Kwaak, Eikerbout, Keij, van Weizen, Groeneveld, Manders, Carton, van der Voort, Snel, mevrouw de Gieren de heeren Jongeleen en Dubbeldeman. Tegen stemmen: de heeren Coster, Goslinga, Tobé, Würtz, Beekenkamp, van der Tas, Tepe, Splinter, Verweij, Wilmer, van Stralen, Bergers, Wilbrink, de Beede en van der Beijden. In een volgende vergadering zal hierover een herstemming plaats hebben. (Ook de heer van der Voort was inmiddels ter vergadering gekomen, terwijl de heer Hessing de vergadering had verlaten.) De heer Groeneveld vraagt wanneer de volgende vergadering zal worden gehouden. Immers, deze ontslagen zijn verleend tegen 1 Juli en het zou wel gewenscht zijn, dat de volgende vergadering nog in Juni gehouden werd. Wanneer het College daartegen bezwaar zou hebben, is het wel mogelijk, dat door sommige Baadsleden een poging zal worden gedaan om een raadsvergadering te doen bijeenroepen. De Voorzitter zegt, dat de Baad daartoe altijd de vrij heid heeft. Verder zal de heer Groeneveld moeten af wachten, of en wanneer hij een Baadsvergadering zal bijeenroepen. Spreker kan den heer Groeneveld geen toe zegging doen omtrent den datum van de volgende raads vergadering. Op voorstel van den Voorzitter wordt ten slotte besloten de verdere beraadslaging over de interpellatie aan te houden tot een volgende vergadering. De Voorzitter doet thans de deuren sluiten. Na eenigen tijd wordt de openbare vergadering hervat. De Voorzitter vraagt,-of thans een der leden nog iets in het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen. De heer Splinter antwoordt op de vragen, door den heer Lombert in de vergadering van 10 Mei 1937 gesteld omtrent de wijze van aanstelling van 14 losse werkkrachten bij den Plantsoendienst, voor de voorjaarswerkzaamheden, het volgende. Door de Arbeidsbeurs is in overleg met den betrokken opzichter van den Plantsoendienst een opgave van 19 daar voor in aanmerking komende personen verstrekt. Uit deze opgave is de keuze gedaan. Zoowel bij de samenstelling van (Splinter e.a.) de opgave als bij de aanwijzing van de voorgedragenen is uitsluitend op de vakbekwaamheid gelet. Van de vijf niet- aangenomen personen blijkt één te behooren tot de door den heer Lombert bedoelde groep werkloozen. Deze was echter kort te voren geruimen tijd in lossen dienst van de gemeente'geweest en is dit jaar vervangen door anderen, die reeds meer dan twee of drie jaren werkloos zijn. Van uit schakeling van een of andere groep werkloozen is hierbij geen sprake. Laatstbedoelde persoon is inmiddels sinds 20 Mei j.l. tewerkgesteld als voorman bij de jeugdige werkloozen bij de verbetering van het Plantsoen. De heer Eikerbout vraagt naar de oorzaak van de stag natie bij den bouw van de Bijnbrug. Zijn er moeilijkheden gerezen bij de uitvoering? De heer Splinter zegt, dat binnen korten tijd aangevangen zal worden met het stellen van den bovenbouw, hetgeen eenigszins vertraagd is door eenige constructie-wijzigingen. Men hoopt de brug vóór 1 Augustus a.s. op te leveren. De heer van der Tas verzoekt de aandacht van het College voor den toestand van de bestrating van de Hoogewoerd, die veel te wenschen overlaat, en waarin dringend ver betering moet gebracht worden. De heer Splinter zegt, dat deze zaak de aandacht heeft van het College. Inmiddels is er een adres terzake ingekomen van de bewoners van de Hoogewoerd. De heer Valentgoed vestigt de aandacht op den slechten toestand van het wegdek van het Plantsoen tusschen Korevaar- straat en Bijnstraat. De Voorzitter zegt toe, dat het College daaraan aandacht zal wijden. De heer Snel vraagt toezending aan de Baadsleden van een afschrift van het adres der Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten, dat op verzoek van den Baad tot de Begeering is gericht. De Voorzitter acht daarvoor geen reden aanwezig. Dit adres is in de leeskamer gelegd ter inzage voor de Baads leden. Dezen kunnen dat adres lezen, overschrijven of er een excerpt uit maken. Dit adres behoort niet tot de be langrijkste van de stukken, die ter visie worden gelegd. De heer Snel wijst er op, dat indertijd aan de Baadsleden ook een afschrift is toegezonden van een rapport inzake de intrekking van den huurtoeslag. De Voorzitter zegt, dat het toen een ander geval betrof. Burgemeester en Wethouders zullen het verzoek van den heer Snel echter overwegen. De heer Snel dringt in verband met het gebrek aan sportterreinen en met het oog op de werkverruiming aan op uitvoering van het Baadsbesluit van 25 Februari 1935 inzake den aanleg van sportvelden in den Leidschen Hout. De Voorzitter meent, dat door den Baad geen besluit is genomen tot aanleg van die sportvelden. De heer Goslinga zegt, dat door den Baad besloten is om, indien tot aanleg van deze sportvelden zou worden overgegaan, de uitvoering te doen geschieden in werkver schaffing. De Voorzitter zegt, dat deze zaak in handen is van de Sport-Stichting. Burgemeester en Wethouders hopen spoedig een voorstel van de Stichting te krijgen. De heer van der Voort vraagt, wanneer de reeds lang in uitzicht gestelde regeling inzake de rechtspositie van het losse personeel kan worden tegemoet gezien. De heer Tepe antwoordt, dat deze regeling op een oor na gevild is. Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voor zitter de vergadering. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GBOEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 5