196
MAANDAG 7 JUNI 1937.
Bouw arbeiderswoningen; e. a.
(Voorzitter.)
b. het praeadvies op de verzoeken van de Woning -
bouwvereeniging „Eensgezindheid" inzake den
bouw van een aantal woningen en de tekoop-
aanbieding door L. Snoeker van grond benoorden
de Trompstraat;
e. het voorstel, om de verdere adressen en het
voorstel-Schoneveld d.d. 20 Juni 1936 als afge
daan te beschouwen. (68)
Het voorstel van den heer Elkerbout, sub a, luidende:
„De Eaad van oordeel dat in Leiden niet in juiste ver
houding tot de behoefte aan bepaalde soorten woningen is
gebouwd;
is voorts van meening dat hierdoor een teveel aan mid
denstandswoningen is ontstaan, waarnaast een gebrek bestaat
aan goede woningen, waarvan de huren de draagkracht der
arbeiders niet te boven gaat;
draagt Burgemeester en Wethouders op:
het bouwplan van de Woningbouwvereeniging „Ons
Belang" bij den Baad in te dienen",
wordt alsnu verworpen met 16 tegen 13 stemmen.
Tegen stemmende heeren Lombert, Coster, van der Kwaak,
Goslinga, Tobé, Würtz, Beekenkamp, van der Tas, Tepe,
Splinter, Wilmer, Bergers, Wilbrink, de Beede, van der
Beijden, en Manders.
Vóór stemmen: de heeren Schüller, Yalentgoed, Hessing,
Eikerbout, Yerweij, Keij, van Weizen, van Stralen, Groene-
veld, Snel, mevr. de Cler, de heeren Jongeleen en Dubbel-
deman.
Vervolgens komt in stemming het voorstel van Burge
meester en Wethouders, vermeld onder II sub a.
Hierover staken de stemmen, aangezien 15 leden zich
daarvoor en 15 leden zich daartegen verklaren.
Vóór stemmen: de heeren Lombert, van der Kwaak,
Goslinga, Tobé, Würtz, Beekenkamp, van der Tas, Tepe,
Splinter, Wilmer, Bergers, Wilbrink, de Beede, van der
Beijden en Manders.
Tegen stemmen: de heeren Schüller, Yalentgoed, Hessing,
Coster, Eikerbout, Verweij, Keij, van Weizen, van Stralen,
Groeneveld, Carton, Snel, mevr. de Cler, de heeren Jongeleen
en Dubbeldeman.
In een volgende vergadering zal hierover een herstemming
plaats hebben.
In verband hiermede wordt de verdere behandeling van
agendapunt 11 aangehouden tot een volgende vergadering.
De heer Coster was inmiddels ter vergadering gekomen.
XII. Beantwoording van de interpellatie van den heer
van der Voort inzake het opwachtgeldstellen van personeel
der Stedelijke Fabrieken van Gas en Elcetriciteit.
Hierbij komt aan de orde het adres van de afdeeling
Leiden van den Nederlandschen Bond van Personeel in
Overheidsdienst en van de afdeeling Leiden van den Cen-
tralen Nederlandschen Ambtenaarsbond, ter zake.
De Voorzitter beantwoordt de eerste vraag van den heer
van der Voort bevestigend.
In antwoord op de tweede vraag stelt spreker voorop,
dat het Ambtenarenreglement der gemeente, in tegenstelling-
met het Bijksambtenarenreglement, geen afvloeiingsregeling
inhoudt. Waar het Bijksambtenarenreglement reeds vóór
de gemeentelijke verordening in het leven was geroepen,
mag deze afwijking niet aan een toevalligheid worden toe
geschreven deze bepaling van het Bijksambtenarenreglement
is bewust weggelaten teneinde de gemeente niet reeds bij
voorbaat te binden aan een voor het Bijk getroffen regeling,
waar de toestanden anders kunnen zijn.
Voor de wijze van reorganisatie is dus niet een bepaalde
gedragslijn vooi'geschreven, doch niettemin werd voor de
afvloeiing de rijksregeling gevolgd, zoodat het geheel onjuist
is te meenen, dat de ontslagen zijn verleend zonder een
vooraf opgemaakt plan. De afvloeiing heeft dus plaats
gehad volgens objectieve richtlijnen. Er bestond dan ook
geen aanleiding gevolg te geven aan het verzoek, door
eenige organisaties gedaan, om de beslissing inzake de
afvloeiing aan te houden totdat in het ambtenarenreglement
een afvloeiingsregeling zou zijn opgenomen. Dit zou een
Interpellatie-van der Voort i.z. op wachtgeldstelling personeel
(Voorzitter e.a.) Lichtfabrieken.
aanmerkelijke vertraging hebben gebracht in de bezuiniging,
waartoe reeds bij de begrooting werd besloten, en dit geheel
noodeloos, aangezien nu de rijksregeling reeds onverplicht
werd gevolgd, het resultaat van de afvloeiing ten slotte
toch niet anders zou zijn geweest dan thans.
Aan de desbetreffende organisaties werd bij missive van
31 Maart 1937, een maand vóór de vergadering van het
georganiseerd overleg, medegedeeld, dat tegen uitstel
bezwaar bestond.
Er bestaat dus evenmin aanleiding om gevolg te geven
aan de door het Georganiseerd Overleg aangenomen motie
om de gegeven ontslagen, voorzoover zij niet zijn gevraagd,
op te schorten, in afwachting van de toepassing van een
in het Georganiseerd Overleg behandelde afvloeiingsregeling.
Dat inderdaad overeenkomstig de rijksregeling is gehan
deld, blijkt uit het volgende. Deze regeling houdt een
rangorde van ontslag in, volgens welke het eerst aan de
beurt komen zij, die vrijwillig met ontslag gaan, dan zij
die 35 of meer voor pensioen geldige dienstjaren hebben,
en daarna in het algemeen zij, die de minste dienstjaren
hebben. Echter bepaalt de regeling uitdrukkelijk, dat indien
het dienstbelang zulks vordert, van die rangorde kan wor
den afgeweken. Er vloeien thans 43 personen af. Onder
hen bevinden zich 6 personen, in dienst op arbeidsover
eenkomst, die buiten beschouwing kunnen blijven, omdat
het Bijksambtenarenreglement met de daarin vervatte
afvloeiïngsbepaling niet geldt voor arbeidscontractanten.
Van de 37 overblijvende personen gaan er 18 vrijwillig
met ontslag en hebben er verder 8 een diensttijd van 35
jaren of meer. Er blijven dan nog 11 personen over, ten
aanzien van wie van de rangorde in het belang van den
dienst moet worden afgeweken. Deze gevallen zijn alle,
zonder uitzondering, met de meeste nauwgezetheid nage
gaan en beoordeeld, en ook bij het nader onderzoek, ten
overvloede nog door het College ingesteld, is onomstootelijk
gebleken dat elk geval, ook dat door den heer van der
Voort genoemd, door het belang van den dienst, hetzij
wegens de bezetting van dienstvakken, hetzij wegens de
mate van arbeidsgeschiktheid, hetzij op grond van andere
omstandigheden beslist wordt gevorderd en gerechtvaardigd.
Om overdreven voorstellingen van aard en omvang dezer
gevallen te weren, wijst spreker er op, dat onder deze
groep van 11 personen er zich 6 bevinden van 03 tof 60
jaren, 4 van 41 tot 44 jaren en één van 36 jaren.
Bovendien vestigt spreker de aandacht op de gunstige
wachtgeldregeling der gemeente, die van de rijkswachtgeld-
regeling alleen het „lange wachtgeld" en niet tevens het
„korte wachtgeld" heeft overgenomen, welke omstandigheid
vooral voor het onderhavige personeel van groot belang is,
daar dit anders ongetwijfeld voor het grootste gedeelte
voor „kort wachtgeld" in aanmerking zou zijn gekomen.
De heer Schüller, sprekende namens den heer van dei-
Voort, die wegens dienst nog niet aanwezig is, verzoekt
Burgemeester en Wethouders de nota, welke door den Voor
zitter is voorgelezen, aan de Baadsleden te doen toekomen
en vóór 1 Juli in den Baad in bespreking te brengen. Het
was voor den Baad niet mogelijk, de uitvoerige uiteen
zetting, welke door den Voorzitter gegeven is, te volgen.
Wanneer die nota in de Leeskamer ter inzage was gelegd,
hadden de leden vóór deze vergadering daarvan kennis
kunnen nemen. Nu is het onmogelijk om over alle in de
nota naar voren gebrachte punten te oordeelen. Daardoor
zou het debat verward en niet vruchtdragend zijn, hetgeen
niet in het belang van de gemeente en de betrokkenen
zou zijn.
De Voorzitter is van oordeel, dat de nota, welke hij heeft
voorgelezen, geenszins ingewikkeld was. Het betreft hier
een zeer eenvoudige zaak en het antwoord van Burge
meester en Wethouders heeft zich tot die eenvoudige zaak
beperkt. Er is niet de minste reden om de verdere behandeling
van deze interpellatie uit te stellen.
De heer Eikerbout verklaart zich voor uitstel van de
behandelmg van de interpellatie. De Voorzitter heeft gezegd,
dat ten aanzien van het wachtgeld de Bijksregeling is
gevolgd.
De Voorzitter ontkent dit. Ten aanzien van de wacht
gelden is de gemeentelijke regeling gevolgd, die gunstiger
is dan de Bijksregeling.
De heer Eikerbout zegt, dat hij het antwoord van den
Voorzitter niet goed heeft kunnen volgen en dat hem niet
duidelijk is geworden hoe de zaak staat. Spreker verklaart