MAANDAG 7
JUNI 1937.
195
Verkoop bouwterrein; e.a.
(Voorzitter e.a.)
Aangezien de kooper bij de onderhandelingen over cautie
had gesproken, is hem geschreven, dat het College genoe
gen kon nemen met het gevraagde uitstel van betaling,
mits een door het College te bepalen cautie wordt gestort
en rente wordt vergoed. De Raad kan dit besluit gerust
nemen, zonder eenig gevaar, dat geen cautie gestort zal
worden of dat geen rente betaald zal worden, want in dat
geval wordt geen uitstel verleend en moet de koopsom
dadelijk worden betaald.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
VII. Voorstel tot het inbrengen van een drietal speel- en
sportterreinen bij de sportstichting. (93)
VIII. Voorstel inzake het aangaan van kasgeldleeningen
gedurende liet 3e kwartaal 1937. (94)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen VII en VIII
besloten.
(Ook de heer de Beede was inmiddels ter vergadering
gekomen.)
IX. Voorstel tot liet wijzigen van liet raadsbesluit van 19
April 1937, inzake liet instellen van een registratie van
jeugdige werkloozen. (63 en 95)
De heer Goslinga herinnert er aan, dat Burgemeester en
Wethouders in hun oorspronkelijk voorstel de registratie
hadden beperkt tot de mannelijke werklooze jeugd, hoewel
in de destijds met den Minister gevoerde corresponden
tie met geen woord door den Minister gesproken was
van mannelijk of vrouwelijk. De Baad heeft toen besloten,
de registratie te doen gelden zoowel voor de mannelijke als
voor de vrouwelijke werklooze jeugd. Burgemeester en W et-
houders hebben geen uitvoering gegeven aan dat besluit,
doch hebben zich weer tot den Minister gewend, waarna
deze heeft gezegd, dat de registratie zich moest beperken
tot de mannelijke werklooze jeugd. Nu moet de Baad hier
op terugkomen. Feitelijk komt deze zaak opnieuw aan de
orde. Spreker kan zich voorstellen, dat er Raadsleden zijn,
die voor een registratie uitsluitend van jeugdige mannelijke
werkloozen geen crediet over hebben, omdat dit een zeer
onvolledige registratie zou zijn. Waarom hebben Burge
meester en Wethouders geen uitvoering gegeven aan het
Raadsbesluit, doch zieh opnieuw tot den Minister gewend?
De heer Hcssing zegt, dat deze opmerkingen van den
heer Goslinga hem ten zeerste bevreemden. Het was niemand
minder dan de heer Goslinga, die de vorige maal het College
in vrij scherpe bewoordingen in het verzuim stelde, omdat
het niet de noodige stappen had gedaan om de vrouwelijke
werklooze jeugd onder deze registratie te doen vallen. Nu
hebben Burgemeester en Wethouders zich tot den Minister
gewend en thans zegt de heer Goslinga: ik begrijp niet
waarom Burgemeester en Wethouders al dien omslag hebben
gemaakt, zij hadden het Raadsbesluit moeten uitvoeren. De
vorige maal heeft de Wethouder op een vraag van den heer
Goslinga met nadruk geantwoord, dat bij de voorbespre
kingen, die met den Minister over deze zaak waren gevoerd,
was komen vast te staan, dat de Minister niet wenschte,
dat de vrouwelijke werklooze jeugd onder deze registratie
zou vallen. Nadat de heer Goslinga het College in verzuim
had gesteld, hebben Burgemeester en Wethouders zich nog
maals tot den Minister gewend. Thans ziet de heer Goslinga
het resultaat. Het is een bevestiging van de mededeeling,
welke de Wethouder de vorige maal heeft gedaan.
De heer van Stralen zegt, dat hij evenmin als de heer
Hessing de strekking van de opmerkingen van den heer
Goslinga begrijpt. De heer Goslinga gaat van een verkeerde
gedachte uit, wanneer hij meent, dat na de aanneming van
zijn amendement zonder meer de registratie tot de vrouwelijke
werklooze jeugd kon worden uitgebreid. Spreker erkent, dat
aanvankelijk niet voldoende aandacht is geschonken aan de
vraag, voor welke groepen van werkloozen deze registratie
zou gelden, maar later, bij een bespreking op het Departe
ment, is komen vast te staan, dat de Minister het onnoodig
oordeelde de registratie uit te strekken tot de vrouwelijke
werklooze jeugd. Dit is toen nadrukkelijk medegedeeld.
Het College is er daarna steeds van uitgegaan, dat deze
telling en registratie alleen zou betreffen de mannelijke
Registratie van jeugdige werkloozen; e.a.
(van Stralen e.a.)
werklooze jeugd. Dit is het College nadien nog duidelijker
geworden, toen het kort voor de vorige raadszitting van
den Minister nog heeft ontvangen een handleiding voor de
gemeenten, die die registratie ter hand namen, waarin zeer
duidelijk te kennen gegeven werd, dat deze registratie alleen
betrekking zou hebben op de mannelijke werklooze jeugd.
Ondanks sprekers mededeeling, dat er geen kans bestond,
dat de Minister alsnog zou instemmen met dat raadsbesluit,
heeft de Raad dat besluit toch genomen. Het College heeft
dat raadsbesluit uitgevoerd, het heeft dit ter kennis van den
Minister gebracht en dezen verzocht eveneens een bijdrage
te verleenen voor de registratie van de vrouwelijke werk
looze jeugd. Nu heeft de Minister daartegen bezwaar gemaakt,
althans voorloopig. De Minister heeft het niet geheel afge
wezen, doch stelt zich op het standpunt, dat waar deze
registratie thans begonnen is, deze op het oogenblik moet
geschieden volgens deze uniforme regels, door den Minister
gesteld. De Minister kan niet voor één gemeente, die deze
registratie wil uitbreiden tot een andere groep, daarin ver
andering brengen. Om die reden heeft de Minister er
bezwaar tegen speciaal voor Leiden de vrouwelijke werk
looze jeugd in de registratie te betrekken. Waar het College
mededeeling heeft ontvangen, dat de Minister er niet aan
denkt zijn medewerking te verleenen voor registratie van
de vrouwelijke werklooze jeugd, en waar het bovendien zeer
de vraag zou zijn of, indien de gemeente deze registratie
toch zou doen plaats hebben ook zonder de medewerking
van den Minister, dan subsidie voor de registratie van de
mannelijke werklooze jeugd zou worden gegeven, stelt
het College voor deze registratie te doen plaats hebben
overeenkomstig het oorspronkelijk voorstel van het College,
te meer omdat deze geheele zaak direct verband houdt met
de Centrale Werkplaats, ook omdat er inderdaad wel een
onderscheid is tusschen de werkloosheid van de mannelijke
en die van de vrouwelijke jeugd, in verband waarmede de
registratie van de vrouwelijke werklooze jeugd niet van zoo
groot belang is.
De heer Goslinga acht de redeneering van den Wethouder
zeer duidelijk, maar komt op tegen de opmerking van den
heer Hessing, als zou spreker in de vorige raadsvergadering
het College in gebreke hebben gesteld, omdat het den
Minister niet bewogen heeft, de registratie ook uit te
strekken over de vrouwelijke jeugd. Dit bleek uit niets.
Sprekers bezwaar was alleen, dat het College, te oordeelen
op de stukken, eigenmachtig de registratie had beperkt tot
de mannelijke jeugd. De Minister had in het geheel niet
gesproken over mannelijke of vrouwelijke jeugd, maar alleen
over de jeugd. Kosten zou deze uitbreiding van de registratie
bijna niet meebrengen; het personeel behoefde er niet voor
uitgebreid te worden. Het College had dus deze uitbreiding
van de registratie kunnen voorstellen, zich beroepende op
de schriftelijke mededeelingen van den Ministernu beroept
de Wethouder zich op een mondelinge mededeeling, die spreker
echter niet in de stukken kan vinden.
De heer Hessing neemt gaarne acte van het feit, dat de
heer Goslinga naar aanleiding van het Ingekomen Stuk geen
critiek heeft gehad op het College.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
De heeren van der Reijden, Groeneveld en Manders waren
tijdens de beraadslaging over dit punt ter vergadering ge
komen.
X. Voorstel tot liet beschikbaarstellen van gelden ten be
hoeve van het verbeteren van de verlichting van de
Hoogewoerd. (96)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XI. I. Herstemming over liet voorstel-Elkerbout, sub a,
inzake het bij den Raad aanhangig maken van
liet in lngck. Stukken No. 63 bedoelde bouwplan
van de Woningbouwvereeniging „Ons Belang
II. Voortzetting van de behandeling van:
a. het voorstel tot het intrekken van het beginsel
besluit van 21 Maart 1932 inzake den bouw van
een aantal arbeiderswoningen met Rijksvoor
schot, voor zooveel betreft de door de Woning-
bouwvereenigingen „Ons Belang" en „de Goede
Woning" en de door de gemeente te bouwen
woningen;