144 MAANDAG 22 MAART 1937. Interpellatie-Schüller in zake tewerkstelling opzichters (Sehüller e.a.) saneeringsplan Paradijssteeg. sprekers bewering, dat de betreffende bouwplannen uit gevoerd waren in 1934, 1935 en 1936volgens den heer Goslinga was dit in 1932, volgens den Voorzitter zelfs in 1931. Het raadsbesluit betreffende dezen woningbouw dateert van 1932, dus niet van 1931, maar er zijn eenige jaren overheen gegaan voordat het tot uitvoering kwam. Nadat in 1932 het principebesluit tot den bouw van deze woningen was genomen, kwam na verloop van tijd de architect met zijn definitieve voorstellen inzake uitvoering en salarieering dezen zijn van een later tijdstip dan 1932. Sprekers mede- deeling was dus juist. Spreker neemt aan, dat bij het- door den heer Goslinga genoemde werk een opzichter te werk gesteld is voor 150.per maand, maar er zijn misschien duizenden, die voor 150.aan den gang willen, omdat er geen werk is; dat mag toch geen maatstaf zijn. Wanneer men op het oogenblik gebruik maakt van de werkloosheid onder deze arbeiders om hen lager te bezoldigen, dan waarop zij recht hebben krachtens capaciteiten en werkkracht, dan mag men dat toch niet als argument aanvoeren. Wanneer men bij Gemeentewerken sollicitanten had opgeroepen voor de functie van volslagen opzichter bij den bouw van het Gymnasium, voor een salaris van 140.dan is spreker overtuigd, dat zich tientallen hadden aangemeld. Dat mag geen maatstaf zijn en daarom is het onjuist te zeggen, dat men deze menschen voor dit salaris kan krijgen. Jammer genoeg bestaat er voor de opzichters nog geen collectieve arbeidsovereenkomst. Het is te begrijpen, dat de heer Buurman zich bij deze salarissen heeft neergelegd, maar dat wil nog niet zeggen, dat hij het er mede eens is, want oorspronkelijk heeft hij zelf een salaris van 225.— per maand voorgesteld. Spreker heeft in het geheel niet gezegd, dat de eene op zichter niets doet, maar alleen, dat diens arbeidsdag zoozeer met administratieve bezigheden is gevuld, dat hij heel weinig aan het eigenlijke bouwwerk kan doen. De tweede opzichter heeft in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag groote bouwwerken en ook andere werken, o.a. betonwerken, als eerste opzichter uitgevoerd voor zeer bekwame architecten. Daarbij heeft hij ook het administra tieve werk verricht. Spreker weet wel, op welke zaak de Voorzitter met diens opmerking doelde, maar voor zoover spreker die zaak kent, heeft de schuld niet gelegen bij dezen opzichter, die zoowel bouwkundig als administratief even goed onderlegd is als de eerste opzichter en als andere op zichters, die in dienst van de gemeente werken. Waarom moet men nu den twee opzichters, die elk volledig bekwaam zijn voor de uitvoering van het werk, verschillende salarissen geven, hetgeen tusschen beiden een eenigszins gespannen verhouding doet ontstaan, ook al wil men het niet? Het is ook pijnlijk, want zij kunnen niet beiden tegelijk het administratieve werk en het bouwkundige werk ver richten. Men heeft in dit geval zeer diplomatiek het woord „assistent" weggelaten. Het is onjuist, door een verschil in salaris te willen doen uitkomen, dat de een de mindere is van den ander, terwijl elk van hen de geheele uitvoering van het werk volledig voor zijn rekening kan nemen. Spreker doet daarom het voorstel, de beide opzichters te bezoldigen met 225.en subsidiair om den tweeden op zichter een salaris van 200.te geven. De Voorzitter deelt mede, dat zijn ingekomen twee voor stellen van den heer Sehüller. resp. luidende: „Ondergeteekende stelt voor het volgende te besluiten: De twee volslagen opzichters te bezoldigen met het bedrag, hetwelk de architect heeft voorgesteld." en „Ondergeteekende stelt voor, het volgende te besluiten: Aan den Opzichter, welke het laagste loon wordt uit betaald, zal hetzelfde loon worden uitbetaald als thans aan de andere Opzichter welke bij deze bouw is te werk gesteld." Spreker neemt aan, dat de heer Sehüller in zijn eerste voorstel bedoelt een bedrag van 225.spreker ontraadt aanneming van deze voorstellen op de door hem genoemde gronden. De heer Goslinga zegt, dat deze salarissen toch door de woningbouwverenigingen voorgesteld worden en goedge keurd door het College. De Raad kan toch niet het College ondersteboven loopen en dit aan zich trekken. Dan moet de Raad eerst intrekken het besluit, waarbij aan het College is gedelegeerd deze bevoegdheid van goedkeuring. Dan moet alles wat die woningbouwverenigingen betreft, en niet alleen dit, hier in den Raad komen. De Voorzitter is dit met den heer Goslinga eens, doch Interpellatie-Schüller in zake tewerkstelling opzichters (Voorzitter e.a.) saneeringsplan Paradijssteeg; e.a. men moet de voorstellen van den heer Sehüller beschouwen als moties. De heer Manders acht het toch moeilijk deze geheele zaak te overzien, en een besluit te nemen, aangezien hieraan ver schillende uitleggingen gegeven worden. Kan deze zaak niet om praeadvies aan het College worden gezonden, om dit in Fabricage nog eens onder oogen te zien? De Voorzitter ziet niet de minste reden om deze zaak in praeadvies te nemen; het College heeft dit onderzocht en is overtuigd, dat het toezicht op dit werk voldoende en behoorlijk is. Het College heeft deze zaak reeds uitvoerig uiteengezet. De voorstellen (moties) van den heer Sehüller worden achtereenvolgens verworpen, elk met 18 tegen 13 stemmen. Tegen stemmen: de heeren Wilmer, Manders, de Reede, van der Laan, Coster, van der Kwaak, Wilbrink, Eikerbout, van der Reijden, Tobé, Beekenkamp, Bergers, Würtz, Verweij, van Rosmalen, Tepe, Goslinga en Keij. Vóór stemmen: de heeren Groeneveld, van Eek, mevrouw de Cler, mevrouw Braggaar, de heeren Dubbeldeman, van der Voort, Jongeleen, Snel, Hessing, Valentgoed, Sehüller, van Weizen en Carton. (De heer Lombert had inmiddels de vergadering verlaten, terwijl de heer van Stralen de vergadering tijdelijk had verlaten). De Voorzitter verklaart de interpellatie voor gesloten. XXXV. Voorstel: a. tot het, met intrekking van het raadsbesluit van 21 December 1936, beschikbaarstellen van gelden voor de aanschaffing en de montage van twee stoomketels e.a., met bijkomende werken, ten behoeve van de gestichten „Endegeest", „Voorgeest" en „Rhijngecst"; b. om de levering en de montage van de sub a bedoelde stoomketels e.a. ondershands op te dragen aan de Konink lijke Nederlandselie Grofsmederij alhier. (52) XXXVI. Voorstel tot het verkoopen van een perceel bouw terrein aan de Thorbeckestraat, lioek van den Brandelerkade, kad. bekend gemeente Leiden Sectie M, Xo. 5191 (ged.) aan Gebrs. A. en N. Mol, te Leiderdorp. (53) XXXVII. Voorstel tot het verkoopen van een perceel bouw terrein aan de Burggravenlaan, kad. bekend gemeente Leiden Sectie M, No. 58118 (ged.) aan D. L. Landman q.q., te Leiden. (53) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming achter eenvolgens overeenkomstig de voorstellen 35 tot en met 37 besloten. De heer van Stralen deelt namens Burgemeester en Wet houders het volgende mede. De regeling met de te Leiden werkende ziekenfondsen in zake het verleenen van een reductie op de ziekenfondspremie werd door den Raad op 13 Juli 1936 verlengd tot en met 31 Maart 1937, zoodat omtrent de voortzetting van die regeling na laatstgenoemden datum opnieuw door den Raad een be sluit moet worden genomen. Overeenkomstig de toezegging, door Burgemeester en Wet houders gedaan in hun praeadvies, opgenomen in Ingekomen stuk No. 121 van 1936, zijn onderhandelingen gevoerd met de medische en pharmaceutische medewerkers der fondsen aan gaande een verhooging van hun aandeel in de kosten uit de regeling voortvloeiende. De onderhandelingen hebben echter nog niet tot een defini tief resultaat geleid. De medewerkers hebben echter, ten einde de onderhandelingen te kunnen voortzetten, zonder dat de regeling buiten werking zou komen, voorloopig voor den duur van drie maanden toegestemd in een verhooging van hun bij drage tot 7 van hun honorarium, terwijl ook de oogartsen bereid zijn gevonden om een zelfde gedeelte van hun hono rarium in de kosten bij te dragen. Deze voorloopige regeling is naar de meening van Burge meester en Wethouders aannemelijk. Spreker stelt mitsdien namens het College spoedeischend voor te besluiten, Burgemeester en Wethouders machtiging te verleenen om de regeling met de te Leiden werkende Ziekenfondsen, in zake het verleenen van een reductie op

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 16