92
DONDERDAG 25
FEBRUARI 1937.
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Wilmer e.a.)
grootendeels, doordat de menschen oppervlakkig oordeelen
en verkeerd voorgelicht worden; „grootendeels," want de
S.D.A.P. heeft inderdaad dingen, die haar voor een deel
van de bevolking aantrekkelijk moeten maken. De Leidsche
bevolking wordt eveneens verkeerd voorgelicht, ook door
het dagblad „Vooruit."
Spreker zou het op prijs stellen, wanneer dit blad het
volgende van sprekers betoog ook opnam en zich dus niet
bepaalde tot een verslag, met groote ondertitels, van hetgeen
de heeren Schiiller, van Stralen en andere sociaal-democra
tische Raadsleden hebben gezegd.
Spreker herhaalt dan, dat de heer van Stralen, die op
zijn terrein zeer actief is, veel kennis van zaken blijkt te
hebben en voor wien spreker overigens alle waardeering
heeft, objectief beschouwd in een vergadering, belegd door
de S.D.A.P., ontegenzeglijk onwaarheid heeft gesproken,
speciaal tot de daar aanwezige werkloozen.
Spreker zegt niet, dat de heer van Stralen gelogen heeft,
want de heer van Stralen, verblind door de zucht om partij
politieke propaganda te maken, zal het zich niet bewust
zijn geweest.
Spreker heeft echter bewijzen gevraagd voor de juistheid
van de opmerking, welke de heer van Stralen in die vergade
ring heeft gemaakt, dat veel van wat de Wethouder voor
de werkloozen zou willen verwezenlijken afstuit op den onwil
van de meerderheid van het College en van den Raad.
De heer van Stralen vraagt, of de beer Wilmer nu weet,
dat spreker het inderdaad zoo gezegd heeft.
De heer Wilmer noemt dit een handigheid. Indien de heer
van Stralen in eerste instantie had gezegd, dat het verslag
in het dagblad „Vooruit" niet juist was, zou spreker zijn
woorden hebben ingetrokken.
Is het verslag wel juist, dan heeft de heer van Stralen
onwaarheid gesproken, op die manier de menschen ontevreden
gemaakt en bij hen den indruk gewekt, dat, indien naast de
tegenwoordige sociaal-democratische Wethouders nog een
derde sociaal-democratische Wethouder zat, de voorstellen
van den heer van Stralen wel zouden zijn aangenomen.
Wanneer er een derde sociaal-democratische Wethouder
zou zijn, zouden ze ook niet aangenomen zijn, eenvoudig
omdat ze niet gedaan zijn. Spreker heeft zich ook lüer wel
eens moeten verzetten tegen verhooging van de vermogens
belasting, maar werd dan altijd heftig aangevallen door de
sociaal-democraten, die de vermogens nog wilden aantasten
en altijd zeiden, dat men zoover moest gaan met de ver
mogensbelasting als mogelijk was. En nu blijkt, dat de heer
van Eek er nog niet eens aan gedacht heeft, dat er nog geld
te halen is, niet uit de inkomens, maar uit de vermogens;
volgens de wet, die gemaakt is door de opeenvolgende slechte
kapitalistische Regeeringen kan de gemeente nog verder
gaan. En dan zegt de heer Verweij: dat zal ik wel doen als
het noodig is. Moet dan de armoede in de gemeente nog
grooter worden, om de sociaal-democraten, die vroeger altijd
zulke voorstanders waren van verhooging van de vermogens
belasting, te doen besluiten dit eindelijk te doen?
De heer van Eek vraagt waarom de heer Wilmer het niet
doet.
De heer Wilmer heeft het nooit gezegd en heeft nooit
demagogie willen bedrijven; spreker heeft altijd gezegd:
door verhooging van de vermogensbelasting drijft men de
menschen uit de stad. Toen werd in sociaal-democratische
blaadjes altijd gezegd: die kapitalisten willen niet aan de
vermogens komen. Nu is er een sociaal-democratische Wet
houder, en die doet een dergelijk voorstel niet.
De heer Wilbrink is niet in het minst door den heer Hessing
overtuigd van de wenschelijkheid, om onderhoudswerken
bij de bedrijven meer dan totnutoe in eigen beheer uit te
voeren (motie-Hessing No. 10). In de eerste plaats werkt de
Overheid zooveel duurder dan de particuliere patroons. In
de tweede plaats zullen die arbeiders dan de eene periode
werken bij de gemeente, de andere bij een particulier patroon,
maar als zij eenmaal bij eigen beheer bij de gemeente werkzaam
zijn, worden zij langer aangehouden dan strikt noodzakelijk
is, en trachten zij zooveel mogelijk het werk te rekken. De
Overheid werkt in dit opzicht bepaald duurder dan de
particulierenhet verdient daarom aanbeveling zooveel
mogelijk onderhoudswerken uit te besteden. Dit moet men
echter niet interpreteeren in dezen zin, dat men personeel,
werkzaam bij den onderhoudsdienst, op wachtgeld zou stellen
en het onderhoudswerk zou uitbesteden; dan zou men nog
duurder uitkomen, omdat men, naast de kosten van het
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Wilbrink e.a.)
uitbesteden, ook de wachtgelden voor het personeel moet
betalen.
Spreker zal in de gegeven omstandigheden zijn stem geven
aan het voorstel van mevrouw Braggaar om het subsidie
voor de vereeniging tot uitzending en verpleging van kinderen
in gezondheids- en vacantiekolonies niet te verlagen (No. 15)
en aan de voorstellen van de heeren van der Laan (No. 5)
en Jongeleen (No. 6), om geen korting toe te passen op de
subsidies aan de wijkvereenigingen. Deze voorstellen zijn op
zich zelf spreker sympathiek; hij is zelf op de hoogte van de
moeilijkheden, waarmede deze vereenigingen te kampen
hebben. Echter zou spreker, waar hij gaarne den bezuinigings-
arbeid van het College steunt, niet den moed hebben gehad
die voorstellen zelf in te dienen.
Het voorstel-Goslinga tot invoering van een schriftelijk
vragenrecht kan spreker niet bekoren, vooral na de bestrijding
door den Voorzitter. Spreker ziet er de noodzakelijkheid niet
van in. Spreker kan zich dus niet voor dit voorstel verklaren.
De andere zaken zijn van te weinig belang om er nog
over te spreken.
De heer van Stralen heeft gezegd, dat hij in zake de quaestie
van de intrekking van den huur bij slag geen steun heeft
kunnen vinden bij den Raad. Spreker herinnert zich zeer
goed, dat de heer van Stralen zoowel in eerste als in tweede
instantie namens het College (niet namens de meerderheid)
in dezen zin heeft gesproken, dat het College eerst voldoende
gegevens moest verzamelen zoodat het bij een daartoe
strekkend verzoek aan den Minister kon aantoonen de nood
zakelijkheid van intrekking van de afschaffing van den
huurbijslag. Toen de heer Snel zijn motie handhaafde, is
echter de heer van Stralen overstag gegaan en heeft hij
gestemd vóór de motie-Snel. En nu acht spreker het toch
wel bijzonder fout en niet te verantwoorden, dat de heer
van Stralen nu zegt: er is tegenwerking geweest van den
kant van de rechterzijde, die heeft mij niet gesteund; in
eerste instantie was de heer van Stralen volkomen overtuigd,
dat de eenige juiste weg was om bij den Minister aan te dringen
op intrekking van de afschaffing van den huurbijslag onder
overlegging van de cijfers, terwijl de rechterzijde dit standpunt
deelde en zich daaraan heeft gehouden.
Het is er spreker niet om te doen om in het algemeen
critiek uit te oefenen op het beleid van den heer van Stralen,
maar een lid van het College mag de partij-politiek toch
niet zoover drijven, dat hij iemand, die het College wil
steunen, zoo grievend behandelt, dat hij door een scheeve
voorstelling van zaken hem in een verkeerd daglicht stelt.
De heer Snel klaagde er over, dat bij het werk te Wassenaar,
dat eigenlijk een werk was voor de bouwvakarbeiders, zoovele
arbeiders uit andere beroepen te werk zijn gesteld. Dit was
toch eigenlijk niet een werk voor de bouwvakarbeiders.
De heer Snel had uitsluitend van grondwerkers moeten
spreken, want het betrof alleen het verzetten van grond
(zand), dat niet door eigenlijke bouwarbeiders, maar
door grondwerkers wordt gedaan.
De beer Snel merkt op, dat de grondwerkers lid zijn van
den Bouwarbeidersbond.
De heer Wilbrink had niet gedacht een gesalarieerd be
stuurder van een vakbond nog te moeten zeggen, dat er
altijd een groep bouwarbeiders en een groep grondwerkers
zijn geweest.
Indien het graven van het kanaal onder Wassenaar niet
in werkverschaffing had mogen geschieden, mag geen enkel
werk in werkverschaffing worden uitgevoerd, want nu heeft
het werk ongeveer het dubbele gekost van wat het zou
gekost hebben, indien het was aanbesteed.
In het laatste geval zou een meer beperkt aantal arbeiders
te werk zijn gesteld, dat niet meer zou verdiend hebben
dan nu in de werkverschaffing is betaald aan loon.
De arbeiders op de aanbestede werken buiten de stad
verdienen zeker niet meer dan ƒ23.per week; tal van
hen verdienen 18.of 19.
De arbeiders in de werkverschaffing kwamen, indien men
ook rekening houdt met de waarde van de verschillende
bons, die zij ontvingen, tot een weekloon van 23.
Een overtuigd sociaal-democraat, die geen grondwerker
is, maar wel met de schop kan werken, heeft spreker ver
zekerd meer te verdienen dan in de werkverschaffing, indien
hij in Leiden werk kan vinden, maar ƒ2.a 3.per
week minder te ontvangen dan in de werkverschaffing,
indien hij buiten Leiden werkzaam is.
Het is dan ook lijnrecht in tegenspraak met de feiten,
indien men beweert, dat de arbeid, dien het College en de
Raad hebben verricht, een loondrukkenden invloed heeft
gehad.