90
DONDERDAG 25 FEBRUARI 1937.
Gemeentebegrooting Algemeenc beschouwingen.
oogenblik niet anders kunnen, en dat zij, wanneer de toe
standen verbeteren en zij wat meer armslag krijgen, ook op
de bres zullen staan om hun belangen zoo goed mogebjk te
dienen.
Men heeft ook gezegd, dat het toch niet in orde is, dat
hier de sociaal-democratische raadsleden anders stemmen
dan de sociaal-democratische Wethouders. Spreker antwoordt
hierop, dat een tegenstelling tusschen de sociaal-democratische
Wethouders en de sociaal-democratische raadsfractie niet be
staat, omdat de Wethouders deel uitmaken van de sociaal
democratische raadsfractie; alle voorstellen worden, voor
zoover mogelijk, in de sociaal-democratische raadsfractie
besproken; door bespreking komt er eenheid. Wanneer in
een enkel geval de Wethouders in meening van de fractie
afwijken, komt dat doordat niet tijdig overleg heeft plaats
gehad. De sociaal-democratische raadsfractie, met inbegrip
van de Wethouders, die op den gang van zaken en het oordeel
van de fractie een belangrijken invloed uitoefenen, maakt
uit hoe de sociaal-democratische gemeentepolitiek gevoerd
zal worden.
Op sprekers beroep op de andere partijen om de sociaal
democraten te steunen in den strijd tegen het fascisme, heeft
hij van den heer Wilbrink eenigszins ironisch ten antwoord
gekregen, dat de christelijke beginselen tenslotte een betere
bescherming zijn tegen het fascisme dan de socialistische
beginselen. Dat is een onjuistheid. De sociaal-democraten
hebben geen last van afval van hun aanhangers naar het
fascisme, maar de Katholieken, die toch ook behooren tot de
christelijke geloofsgemeenschap, hebben er des te meer last
van. Het zijn in Duitschland vooral de Luthersche predikanten
geweest, die gezorgd hebben, dat Hitier toen hij de macht
nog niet had, een macht van beteekenis achter zich kreeg.
Bij zijn aanval op de sociaal-democraten en de communisten
hebben de Katholieken Hitier laten begaan, maar daarna
zijn zij zelf even goed verpletterd.
Spreker is het met den heer Wilbrink eens, dat de sociaal
democraten niet alleen moeten kijken naar het verkrijgen
van de macht, maar ook opvoedend moeten werken en
moeten trachten de innerlijke gezindheid te versterken, want
dit is het beste verdedigingsmiddel tegen het fascisme. In de
S.D.A.P. voltrekt zich in dit opzicht een ommekeer ten goede;
men kijkt niet alleen naar de politieke macht, maar tracht
ook de menschep op te voeden tot waarachtige gemeen-
schapsmenschen. Spreker heeft in dien strijd een werkzaam
aandeel genomen.
Niet alleen de Christelijke beginselen zijn een waarborg
tegen het fascisme, al ligt er wel een waarborg tegen het
fascisme in; ook en in niet mindere mate is hij aanwezig in
de socialistische overtuiging. Het is beter, elkaar in den strijd
tegen het fascisme te steunen dan minachting voor elkanders
gevoelens uit te spreken. Spreker zal niets ten nadeele van
de godsdienstige overtuiging van een ander zeggen, maar
eischt ook respect voor de socialistische opvoedende gezind
heid, het socialistische solidariteitsgevoel en het socialistische
geloof.
Men heeft gesproken over de republikeinsche gezindheid
van de sociaal-democraten en gezegd, dat misschien onder
aanvoering van een lid van het Huis van Oranje de ver
dediging tegen het fascisme zou moeten worden gevoerd.
Spreker zal niets zeggen over de gezindheid van de vorstelijke
personen; hij neemt aan, dat zij volkomen zuiver is, maar hij
vraagt zich wel af, of in de hofkringen, die hoofdzakelijk
bestaan uit hooge militairen en adel, voor het volk de waar
borgen kunnen worden gevonden voor een bescherming van
de democratie tegen het fascisme. Wie dit verwacht, maakt
zich een desillusie.
De sociaal-democraten zullen zich niet op het standpunt
van den heer Goslinga plaatsen, die meent, dat het niet op
zijn weg ligt, een nuttig voorstel te doen, nu hij tot de op
positie behoort; zij hebben getoond en zullen blijven toonen
bereid te zijn de voorstellen, welke zij in het algemeen belang
achten, te steunen, ongeacht de vraag, van welke zijde deze
voorstellen komen. Zij zullen hun houding bepalen in ver
band met de omstandigheden. Het bewijst, dat de S.D.A.P.
een jonge, lenige partij is, die in staat is, zich naar de om
standigheden te richten. Wanneer de omstandigheden ver
anderen en het gemeentebestuur meer armslag krijgt, zullen
de sociaal-democratische Wethouders hun best doen om meer
te bereiken dan op het oogenblik het geval is.
Spreker heeft het „plan-Tobé" opgevat als een grapje,
waarmede de heer Tobé wilde te kennen geven, dat het Plan
van den Arbeid niet veel zaaks bevat.
Het Plan van den Arbeid is echter een buitengewoon
ernstig plan. Het kan en zal misschien gebruikt worden voor
politieke doeleinden; het berust ook op zedelijke over
wegingen; het is echter op zich zelf zuiver economisch. Het
Gemeentcbegrooting Algemeene beschouwingen,
(van Eek e.a.)
is op economische grondslagen opgebouwd en op zijn econo
mische waarde onderzocht. Aan de samenstelling er van
hebben de beste intellectueele krachten van de S.D.A.P.
medegewerkt, o.a. prof. van Gelderen, de economische
adviseur van het departement van Koloniën, en prof. Tin
bergen, een jonge man, die reeds een Europeesche vermaard
heid bezit op het gebied van het conjunctuur-onderzoek en
door den Volkenbond met een speciale taak is belast. Van
elk werk, dat in het Plan van den Arbeid is opgenomen, is
nagegaan, of het economisch verantwoord is.
Volgens den heer Tobé kan men hetzelfde doel bereiken
door gedurende drie jaar aan elk van de 400.000 werkloozen
10.per week meer te geven dan ieder nu ontvangt.
Volgens den heer Tobé zal daardoor de koopkracht van deze
groep van personen, die gewoon zijn hun inkomsten te be
steden aan allerlei verbruiksartikelen, stijgen en zal er ge
durende drie jaar een buitengewoon groote vraag zijn naar
verschillende artikelen, die een afneming van de werkloosheid
ten gevolge zal hebben.
Terwijlechter het Plan van den Arbeid economisch vol
komen verantwoord is, zal de uitvoering van het „plan-Tobé"
ontzaglijke economische schade aanrichten. Bij uitvoering
van het Plan van den Arbeid is de gemeenschap aan het
einde van drie jaar in het bezit gekomen van een reeks
noodzakelijke en nuttige werken, welke de economische
positie van het land versterken; het zal inderdaad moeite
kosten daarvoor elk jaar 200 millioen bijeen te brengen,
maar dit kan en het moet, omdat het economisch verantwoord
en in het belang van de volkswelvaart is. Men kan daarvoor
dus een beroep doen op het zedelijk bewustzijn en, als dit
niet voldoende is, wettelijke maatregelen nemen.
Het „plan-Tobé" berust op economische vernietiging. Bij
uitvoering van dit plan zal het land na drie jaar 600 millioen
armer zijn geworden, terwijl daartegenover slechts staat, dat
enkele kringen van de bevolking in een eenigszins betere
positie zijn gekomen. Er is geen sprake van, dat men daarvoor
vrijwillig geld zou bijeenbrengen en indien dwangmaatregelen
werden toegepast, zou het crediet van Nederland ernstig
geschokt worden. Het „plan-Tobé" is behalve onuitvoerbaar
ook allerdwaast. Indien het steunbedrag met 10.per week
werd verhoogd, zouden de arbeiders, die nu lage loonen ont
vangen, meer krijgen, indien zij als werkloozen werden onder
steund. De geheele maatschappij zou daardoor worden ont
wricht. De heer Tobé schijnt het niet zoo erg te vinden,
indien op deze wijze alle arbeiders op het platteland meer
zouden kunnen ontvangen, maar spreker zou niet graag
daartoe een voorstel willen doen. De heer Tobé heeft dat
heel aardig bedacht, maar dat kan men nergens toepassen.
Het is maar het beste zich te houden aan het Plan van den
Arbeid, een ernstig plan, dat economisch verantwoord is en
dat meer instemming vindt dan uit de pers blijkt, dat ook
in breede kringen van arbeiders waardeering vindt, ook
buiten de sociaal-democraten.
Wat betreft de motie-Wilmer c.s. inzake instelling van
contactcommissies op bepaalde terreinen van het maat
schappelijk leven (No. 7 nieuw), had spreker oorspronkelijk
bezwaar tegen de meening van het College, dat wilde af
wachten of de middenstandsorganisaties belangstelling wilden
toonen in de totstandkoming van een contactcommissie.
Spreker acht het verkeerd, dat men een afwachtende houding
wil aannemen. Toen de heer Wilmer met deze motie kwam,
heeft spreker zich er mee vereenigd, maar spreker heeft één
bezwaar; n.l. dat het College het voorstelt, alsof dit alleen
een middenstandsbelang is. Zoo ziet spreker het niet en in
dien zin heeft hij het ook niet verdedigd. Spreker acht dit
vooral van belang ter ondersteuning van de parlementaire
werkzaamheden. Op sprekers vraag heeft de heer Wilmer
hem verzekerd, dat hij onder de in de motie genoemde „des
kundige personen" ook arbeiders verstaat. Het College moet
zich in dezen niet eenvoudig tot de middenstandsorganisaties
wenden; die hebben er niet alleen belang bij.
De Voorzitter heeft ook gezegd, dat het gemeentebestuur
behoefte heeft aan deskundigheid op allerlei gebied.
De heer van Eek is tevreden, wanneer men daaronder ook
de arbeidersorganisaties begrijpt, maar dat heeft spreker in
het begin niet begrepen.
Spreker komt met zijn motie inzake het toestaan van
optochten op Zondagnamiddag (No. 8) telkens weer terug,
omdat het toch ongerijmd is, dat dit in andere gemeenten
van het land wel mag gebeuren, en heel wat ruimer en heel
wat rumoeriger dan in Leiden. Centrale optochten kan men
alleen op Zondag houden. In het Zuiden van het land wordt
het vrijwel overal toegelaten. De heer Bergers is zoo be
vreesd, dat de politie-agenten meer te werken zullen hebben,