88
DONDERDAG 25 FEBRUARI 1937.
Gemecntebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Voorzitter e.a.)
Deze woningen behoorden tot de 358 woningen, tot den
bouw waarvan de Raad in 1932 in beginsel besloot, mits
voorschot van het Rijk zou worden verkregen. Daarover
heeft een uitvoerige correspondentie plaats gehad met den
Minister, die over dezen woningbouw anders dacht. Na heel
veel heen en weer schrijven en het maken van nieuwe plannen
is in 1935 overeenstemming bereikt omtrent den bouw van
43 woningen met een huurwaarde van 4.54 per week.
Toen was de economische crisis echter het hevigst. Het
College moet niet alleen op de belangen van de woningbouw-
vereenigingen, maar ook op vele andere belangen letten en
diende zich af te vragen, of het gerechtvaardigd was, geld
van de gemeente en het Rijk hiervoor te vragen.
Men heeft toen een onderzoek ingesteld naar het aantal,
den toestand en den huurprijs van de leegstaande woningen,
alsmede naar de bewegingen van de huurprijzen in de ver
schillende klassen.
Het College en de Commissie van Fabricage hebben daarom
trent rapporten ontvangen en voortdurend is de Commissie
van Fabricage, misschien met uitzondering van den heer
Schüller, tot de conclusie gekomen, dat men alsnog niet
moest ingaan op het plan van „Ons Belang". Om het vraag
stuk van „Ons Belang" hebben zich allerlei andere kwesties
gegroepeerd, die er mede samenhingen. Ook „Eensgezindheid"
had inmiddels een plan ingediend om wederom een aantal
woningen te mogen bouwen. Daardoor was het noodzakelijk,
dat opnieuw onderzoekingen werden ingesteld, die niet ge
makkelijk of eenvoudig waren.
Dit alles heeft gemaakt, dat deze zaak nog niet rijp geweest
is voor openbare behandeling in den Raad. Inmiddels is zij
naar sprekers smaak rijp voor deze behandeling geworden.
De ziekte van Wethouder Splinter heeft eenige vertraging
veroorzaakt, maar het is sprekers bedoeling, deze geheele
zaak zoo spoedig mogelijk in den Raad aan de orde te stellen,
waarbij tegelijk in behandeling kunnen komen de kwesties
van den woningbouw, de voorstellen van den heer Schüller
en diens interpellatie in zake de gestie van de woningbouw-
vereeniging „de Tuinstadwijk".
Volgens den heer Schüller veronachtzaamt het College
deze zaken. Het is echter tot de conclusie gekomen, dat de
toestand niet onrustbarend is. Het College heeft den toestand
laten opnemen en ontvangt elk half jaar een rapport, dat een
zeer goed beeld geeft van den woningtoestand.
In het rapport, dat begin Februari over de leegstaande
woningen aan het College is uitgebracht, is het aantal onge
schikte woningen opgevoerd tot 400.
Leegstaan: a. 537 woningen met een huurprijs tot en
met ƒ6.per week; reserve 4.2
b. 455 woningen met een huurprijs tot en met 5.50 per
week; reserve 3.7
c, 418 woningen met een huurprijs van 5.of minder
per week; reserve 3.7
Het percentage der reserve is eenigszins gedaald, hetgeen
zeer zeker voornamelijk is te wijten aan de abnormale toe
neming van het aantal ingezetenen van Leiden in 1936.
Ook indien de bevolkingstoeneming in het jaar 1937 zich
op dezelfde wijze voortzet, zal de reserve grooter blijven
dan 2 het percentage, dat voor arbeiderswoningen in
deze klassen normaal is.
Het is dan ook niet juist, het gemeentebestuur op dit
punt nalatigheid of zorgeloosheid te verwijten. Men moet
de volkshuisvesting bezien uit een economisch en uit een
sociaal oogpunt en niet alleen uit het oogpunt, waaruit zij
bekeken wordt door den heer Schüller, die daarbij niet in
aanmerking neemt alle factoren, welke het College, dat voor
den financieelen gang van zaken verantwoordelijk is, daarbij
in aanmerking moet nemen.
De heer Schüller is ongetwijfeld een ijverig Raadslid, hij
heeft over saneeringsplannen volkomen behartigenswaardige
opmerkingen gemaakt, maar hij omvat niet de zaak in haar
geheel, d.w.z. hij laat niet alle factoren medetellen, die
werkelijk moeten medespreken.
Het gemeentebestuur heeft bij het woningonderzoek meer
gedaan dan de Minister gevraagd heeft; spreker is het dan
ook niet eens met den heer Schüller, dat het onvoldoende
zou zijn.
De heer Schüller leidt uit zijn persoonlijke ervaringen af,
dat de rapporten van den huisbezoeker, die hem bezocht
heeft, niet juist zullen zijn.
De Voorzitter zegt, dat daarnaar weieens een onderzoek
zal worden ingesteld.
De toepassing van art. 19 der Woningwet hangt het College
reeds zoo lang boven het hoofd als de Woningwet bestaat.
Het College zal afwachten, wat er van komt, maar de op-
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Voorzitter e.a.)
merking van den heer Schüller maakt het niet erger. Het
gemeentebestuur is zich er van bewust, dat het de zaken
van de volkshuisvesting zoo goed mogelijk en met allen
ijver en toewijding dient en zal zich door de bedreiging met
toepassing van art. 19 der Woningwet niet van zijn weg
laten afdrijven. Spreker wijkt niet voor deze bedreiging en
zal rustig voortgaan met de zaken van de volkshuisvesting
zoo goed mogelijk te behartigen, waarbij hij hoopt den
steun van den geheelen Raad, dus ook van den heer Schüller
te mogen ontvangen.
De werkman bij Gemeentewerken, over wien de heer
van der Voort heeft gesproken, heeft gesolliciteerd naar de
betrekking van boofdmagazijnknecht, waarin hij ook is
benoemd. De Commissie van Fabricage heeft gerapporteerd,
dat zijn voorganger in de 5de loongroep was geplaatst om
persoonlijke redenen, maar dat de functie van hoofdmagazijn-
knecht in de 4de loongroep juist voldoende getaxeerd is.
Moet de bezoldiging van den hoofdmagazijnknecht ver
anderd worden, dan dient de verordening te worden ge
wijzigd.
De heer Schoneveld stelt voor een huurverlaging met
terugwerkende kracht (No. 21). De zaak van de huurverlaging
komt binnenkort in den Raad aan de orde; deze is op het
oogenblik in behandeling bij de Commissie van Fabricage
en kan hier dus niet besproken worden. Het College kan
niet zeggen, welk advies die Commissie geven zal. Er is
dus geen aanleiding thans hier daarop in te gaan.
De heer Schoneveld zegt, dat het ook zijn bedoeling niet is,
over den omvang van de huurverlaging te spreken. Waar
in de Memorie van Antwoord bij de begrooting voor 1935
reeds was medegedeeld, dat een dergelijk voorstel in over
weging was, en in de Memorie van Antwoord bij de begrooting
voor 1937, dat dit voorstel in behandeling was bij de Commis
sie van Fabricage, heeft spreker zijn voorstel aldus geformu
leerd, dat daarin niet wordt gesproken over den omvang van
de huurverlaging, omdat spreker de cijfers ontbreken, maar
spreker heeft er wel op gewezen dat mocht wel, want dat
is bekend -dat deze huurverlaging voor een zeer groot deel
gefinancierd zal worden uit de voordeelige exploitatiesaldi,
waarover de woningbouwvereenigingen op het oogenblik
beschikken; op dien grond vraagt spreker om, wanneer de
Raad eventueel tot die huurverlaging zou besluiten, daaraan
terugwerkende kracht te verleenen tot 1 Januari 1937. Dat
is de opzet van sprekers motie; het is niet sprekers bedoeling
over de verlaging zelf te spreken; dat kan natuurlijk niet.
De Voorzitter zegt, dat daarover nu niet beslist kan worden;
de quaestie van de terugwerkende kracht van deze huur
verlaging zal pas later onder oogen gezien worden. Spreker
zegt den heer Schoneveld toe, dat hij daarop de aandacht
zal vestigen.
De heer Schüller heeft aangedrongen op beantwoording
van zijn interpellatie omtrent de woningbouwvereeniging
„Tuinstadwijk". Bij onderzoek is spreker gebleken, dat de
heer Splinter en een ambtenaar deze zaak grondig onderzocht
hadden en gereed waren met hun antwoord. Beiden waren
echter tot het inzicht gekomen, dat deze zaak niet zoo
belangrijk en niet zoo dringend was. Bij de drukke werkzaam
heden, die spreker reeds had door de waarneming van Fabri
cage, heeft hij zich aan die zaak nog niet gewaagd, maar
gedacht: dit komt aan de orde, zoodra de geheele quaestie
van de woningbouwvereenigingen in den Raad komt. Nu
heeft echter de heer Schüller iets aangevoerd, dat mogelijk
voor het College het motief zou zijn om op deze zaak niet
nader in te gaan, n.l. dat het College deze zaak liever niet
behandelt, omdat daarbij betrokken zou zijn een oud-hoofd
ambtenaar van de Lichtfabrieken. Hiermede wekt de heer
Schüller het vermoeden, dat iets niet in orde zou zijn; mis
schien bedoelt hij dit niet, maar zoo klinkt het velen toch
in de ooren. Spreker verklaart met nadruk, dat een accoun
tantsonderzoek geenerlei bezwarende omstandigheid tegen
een ambtenaar, wien ook, aan het licht heeft gebracht.
De heer van Eek zou beneden de taak, die op hem rust,
blijven, indien hij niet antwoordde op de vele schampere op
merkingen, die gemaakt zijn aan het adres van de sociaal
democraten, naar aanleiding van de verandering in hun
houding, sinds twee van hen in het College zitting hebben
genomen. Bij de beoordeeling van het werk, dat op het oogen
blik door de sociaal-democratische Wethouders, daarin ge
steund door de sociaal-democratische raadsfractie wordt
verricht, moet men in aanmerking nemen, dat de gemeenten
op het oogenblik verkeeren in een dwangpositie, die eener
zij ds wordt veroorzaakt door den algemeenen economischen