DONDERDAG 25
FEBRUARI 1937.
105
Gemcentebegrooting Algemeenc beschouwingen,
(van der Voort e.a.)
Bovendien hebben deze vertegenwoordigers bij de behande
ling van de laatst ingediende salarisvoorstellen laten blijken,
dat zij begrijpen in welken financieelen nood de gemeente
verkeert; zij waren dan ook wel degelijk bereid te onder
handelen. Spreker vreest niet, dat zij de bezuinigingsvoor
stellen in hun geheel zullen afwijzen. Over den vorm, waarin
de bezuiniging zal plaats vinden, is echter wel te spreken.
Ten slotte hebben de Dienstcommissies uitsluitend een
adviseerende stem en wordt de beslissing aan het College of
den Raad gelaten.
Spreker is het niet eens met den heer Eikerbout, dat het
geen goede Dienstcommissies zouden zijn, indien zij even
tueel de voorstellen in hun geheel zouden overnemen.
Spreker heeft dit voldoende weerlegd met de verwijzing naar
hetgeen in de Commissie voor Georganiseerd Overleg ge
schied is.
De heer Mandcrs kwam vanmiddag niet door gebrek aan
deferentie voor den Voorzitter iets te laat ter vergadering,
maar werd door de omstandigheden genoodzaakt, dit te
doen. Intusschen heeft spreker van anderen vernomenwat
de Voorzitter heeft gezegd met betrekking tot de voorstellen,
die spreker op 17 Januari 1931 (Ing. St. 1931, No. 162) bij
den Raad heeft ingediend en waarop hem praeadvies is
toegezegd.
Er bestond toen in den Raad weinig animo voor een (het
6de) van deze voorstellen, maar het deed spreker genoegen,
dat de heer Knuttel denzelfden gezonden vooruitzienden
blik had als spreker en, al was hij ook het eenige medelid,
sprekers voorstel wel kon waardeeren.
Het was van spreker goed gezien, de invoering van een
Rijkssteunregeling te vragen, want later is zij ingevoerd.
De Raad heeft wel geweigerd, het 6e voorstel te stellen
in handen van het College om praeadvies, waarop spreker
het heeft ingetrokken (Handelingen 1931, bl. 121), maar
heeft met 17 tegen 15 stemmen ook besloten, de eerste vijf
voorstellen te stellen in handen van het College om prae
advies.
Het eerste voorstel betrof de instelling van een commissie
tot onderzoek van de beste wijze van bestrijding der werk
loosheid. De motie van den heer Schüller in zake de instelling
van een Gemeentelijk Bureau voor Werkverruiming (No. 14)
vertoont hiermede veel overeenkomst. De heer Schüller heeft
gevraagd, zijn motie in handen van het College om praeadvies
te stellen; spreker ondersteunt dit verzoek van harte. Wan
neer zij gekoppeld kon worden aan het voorstel, dat zes jaar
geleden in handen van het College om praeadvies is gesteld,
zou zij bij het College misschien wel een gunstig onthaal
vinden. Waar de voorbereiding van het praeadvies over
sprekers voorstel zoo langen tijd heeft geduurd, zal de heer
Schüller wel spoedig het praeadvies over zijn motie kunnen
tegemoet zien.
Dat het van spreker op 17 Januari 1931 goed gezien was,
zijn voorstellen in te dienen, kan blijken uit het feit, dat de
40-urige werkweek thans in verschillende bedrijven in Amerika
is ingevoerd. Men ziet daarvan het voordeel en men ziet ook,
dat men er met de uitvoering van een Plan van den Arbeid
alleen niet kan komen. Er zal nooit meer zooveel werk zijn,
dat alle arbeiders 48 uur per week kunnen werken. Men zal
zeer dankbaar moeten zijn, wanneer de 40-urige werkweek
ingevoerd kan worden.
Een 48-urige werkweek acht spreker als zoodanig niet te
lang, maar in het belang zoowel van een goede arbeids-
verdeeling als van een goede inkomensverdeeling is het
noodig, dat een kortere arbeidstijd wordt ingevoerd. Een
verdeeling van de beschikbare productiemiddelen brengt dus
mede een dergelijke inperking van den arbeidstijd.
Op zeer vele punten is spreker het met de financieele be
schouwingen van den heer Goslinga niet eens. De heer
Goslinga wees op het feit, dat de export met 3 milliard
gedaald is; hij meent blijkbaar, dat men alleen uit de door
den export binnenkomende gelden betalingen kan doen,
maar zoo is het volgens spreker niet. Al wat men in eigen
land kan laten doen, moet men ook uit eigen middelen en
met eigen kracht laten' verrichten. Zoolang invoer en uitvoer
tegen elkaar opwegen, kan men laten doen wat men wil en
verarmt het land niet. Inderdaad heeft Nederland gebrek
aan grondstoffen en is het aanbevelenswaardig en nood
zakelijk, tegenover dien invoer ook uitvoer te kunnen stellen.
Een surplus is echter niet noodig, want anders zou toch het
eene land tegen het andere uitgespeeld wordendan zou men
toch altijd in het eene land gebrek lijden, want een surplus
in Nederland beteekent een tekort in een ander land.
De heer Goslinga zegt, dat Nederland een invoersurplus
heeft; dat is juist het tegenovergestelde.
Gemeentebcgrooting Algemeene beseuouwingen.
(Mandcrs e.a.)
De heer Mandcrs ontkent dit. De import en export hebben
hiermede betrekkelijk weinig te maken; Nederland kan door
eigen kracht alles verkrijgen. Daarnaar moet gestreefd worden.
Autarkie, zelfvoorziening zooals de heer Goslinga nu zegt,
zoolang dit althans noodig is.
Met het voorstel-Elkerbout (No. 18) tot opheffing van het
Gemeentelijk Ongevallenfonds en het amendement-Würtz
daarop (No. 18a) kan spreker in het geheel niet meegaan.
De heer Eikerbout zegt: ik slacht die koe niet af, maar men
houdt een droge koe over. Men moet echter niet een droge
koe krijgen, maar zorgen dat men de melkgevende koe
behoudt.
Het is heel aardig, wanneer de heer Hessing wil helpen
een grootbedrijf als de N.Z.H.T.M. op de been te houden;
spreker ontkent in het geheel niet het nut van een goed
geëxploiteerd trambedrijf, maar daartegenover staat, dat
dat vervoermiddel langzamerhand eenigszins ouderwetsch
begint te worden. In Berlijn b.v. heeft de tram het tegen de
autobus moeten afleggen. Waar echter de N.Z.H.T.M. niet
bereid is, op haar kosten autobussen te laten rijden, verdient
het aanbeveling de N.Y. „Eltax" zooveel mogelijk tegemoet
te komen. Een ongezond steunen van een bedrijf, waardoor
aan een natuurlijken groei van een andere instelling wordt
tekort gedaan, moet op den duur falikant uitkomen; dat
moet mis loopen. Er kan dus geen bezwaar bestaan tegen de
verleening van deze vergunning aan d.e Eltax voor de route,
zooals die thans is goedgekeurd en ook in de Verkeers-
commissie is behandeld. Daardoor is het gemeentebelang
gediend. Al moge misschien het belang van de N.Z.H.T.M.
eenigszins zijn geschaad, tenslotte moet voor den Raad het
gemeentebelang domineeren.
De heer de Reede zou, indien hij kon afgaan op de nauw
keurigheid en de volledigheid, waarmede het College de
verschillende punten heeft besproken, gemakkelijk kunnen
volstaan met een enkele tevredenheidsbetuiging, maar de
wijze, waarop de verschillende punten uit het debat be
sproken zijn, kan sprekers volle instemming niet hebben.
De uitvoerige uiteenzetting van den Wethouder van
Financiën heeft weinig nieuws gebracht. Het was een ver
meerderde en breed uitgezette toelichting van hetgeen
reeds in de Memorie van Antwoord stond. Het eenige nieuwe
was de mededeeling, dat de Minister van Financiën blijk
baar zijn best doet de Rijksverzekeringsbank er van te
overtuigen, dat een rente van 6 wel wat hoog is voor
gemeentelijke leeningen.
Evenals de Wethouder ziet spreker met vertrouwen de
toekomst tegemoet, al kan hij de perspectieven, welke de
toekomst biedt, moeilijk overzien. Men moet er echter
rekening mede houden, dat tegenvallers niet uitgesloten zijn.
In de crisisjaren is het gevaar bedenkelijk grooter geworden,
dat er een vaste laag van werklooze arbeiders zal komen
door de rationalisatie en de meer efficiente manier, waarop
men tracht de bedrijven te voeren. Spreker vreest, dat
het niet mogelijk zal zijn, anders dan door het nemen van
zeer bijzondere maatregelen, welke men op het oogenblik
aandient als „ordening", tot een betere werkverdeeling te
komen. Intusschen zal de gemeente nog jarenlang onder de
lasten van de werkloosheid gebukt gaan.
Spreker is het niet eens met den heer Würtz, dat de lage
rentestandaard binnenkort weer zal stijgen, al blijft dit
natuurlijk mogelijk. Het is evenzeer mogelijk, dat de rente
standaard nog iets zal dalen. Wanneer men zegt: de rente
standaard wordt nog weieens 2\ krijgt men de zeer
bescheiden tegenwerping: „dat weet u niet, het zou 3|
kunnen zijn." Dit bewijst, dat in de kringen, waar groote
kapitalen te beleggen zijn, de rentestandaard nog lang niet
vaststaat, zoodat daarin wel eenig perspectief gelegen is.
De verbetering van de opbrengsten der belastingen is
sterk afhankelijk van de verandering van de waarde van
den gulden. Sommigen denken op het oogenblik te verdienen,
omdat zij een grooter aantal guldens ontvangen dan vroeger,
maar hun winst zal straks verdwijnen, omdat de grondstoffen
duurder worden. Men moet uiterst voorzichtig financieren,
wil men straks niet ontdekken, dat men in plaats van ge
wonnen verloren heeft, omdat men eenvoudig kapitaal te
kort heeft voor de financiering van zijn onderneming. Daarom
vraagt spreker zich af, wat er in de naaste toekomst zal terecht
komen van de verhoogde belastingopbrengsten. Spreker is
geneigd, in dit opzicht optimistisch te zijn, maar wanneer
regeeren vooruitzien is, moet men er rekening mede houden,
dat al die factoren een zekeren tegenslag kunnen brengen,
waardoor men in een langzamer tempo zijn doel bereikt dan
men nu zou verwachten.
Daarom heeft spreker den heer Würtz ook met groote
belangstelling gevraagd, of deze geen uiteenzetting kon geven