104
DONDERDAG 25
FEBRUARI 1937.
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Voorzitter e.a.)
De Voorzitter moet den Raad te leur stellen. Spreker
heeft zoo juist van den heer Bergers vernomen, dat hierbij
geen dekenfabrikant betrokken is geweest.
De heer Bergers zegt, dat het geen dekenfabrikant, zooals
het antwoord in het sectieverslag luidde, maar een midden
stander was.
De Voorzitter merkt op, dat nu het geheele aspect van
de zaak is veranderd: de Raad drukt de middenstanders
aan zijn hart. Er is nu een gat in de Algemeene beschou
wingen gevallen.
De heer Würtz heeft met gepaste belangstelling geluisterd
naar de rede van den Wethouder van Financiën en voor
namelijk naar het gedeelte, dat een antwoord moet zijn op
hetgeen spreker omtrent de vermindering der premie van
de gemeentelijke ongevallenverzekering, de herberekening
der pensioenen en de renten van geldleeningen heeft gezegd.
Tot zijn spijt heeft spreker echter in dit gedeelte niets kunnen
vinden, dat sprekers meeningen te dien aanzien zou weer
leggen.
Ten aanzien van de halveering der premie van het Onge
vallenfonds is de Wethouder van Financiën zoo vriendelijk
geweest, spreker een lesje te geven op het gebied van de
verzekeringstechniek. Men is nooit te oud om te leeren en
daarom neemt spreker gaarne nota van hetgeen zijn meer
deren in kennis en ervaring te zeggen hebben. Spreker is
den Wethouder zeer dankbaar voor diens les, dat men de
waarde van een verzekeringssysteem niet kan beoordeelen
over een kort verloop van tijd, maar spreker zou toch in het
vervolg liever iets willen vernemen, dat hij nog niet wist.
De Wethouder heeft waarschijnlijk geen grondige studie
gemaakt van het verzekeringswezen, want anders had hij
het voorstel niet ingediend, althans niet in den tegenwoordigen
vorm. De Wethouder wil nu beginnen met den weerstand,
den dam tegen eventueele verliezen, te verzwakken en uit
te hollen, m. a. w. het stamkapitaal te verminderen.
Spreker heeft in eerste instantie met cijfers, ontleend aan
gegevens, die door het College verstrekt zijn, aangetoond,
dat dit met wiskundige zekerheid moet leiden tot algeheele
vernietiging van den noodzakelijken weerstand en men dus
te eeniger tijd, zelfs zonder dat er buitengewone rampen
plaats hebben, voor het feit komt te staan, dat die zekerheid
ontbreekt en er dus eigenlijk geen verzekering meer bestaat.
Het verwondert spreker dan ook wel, dat deze maatregel
wordt voorgesteld door iemand, die geacht mag worden de
belangen van ambtenaren en werklieden in het oog te houden.
Wanneer het voorstel gedaan was door een Wethouder van
een andere politieke richting, zouden de sociaal-democraten
daartegen en terecht verzet hebben aangeteekend, want
in de gegeven omstandigheden zou de waarborg dan alleen
bestaan in de gemeentefinanciën, die er niet zijn. Vermoedelijk
zal men dan zijn toevlucht willen nemen tot het sluiten van
een leening, want de Wethouder heeft gezegd, dat de ge
meente Leiden nog crediet heeft en de rentestandaard laag
is. Wanneer men echter het oor te luisteren legt bij de haute
finance, ontwaart men, dat er voorteekenen schijnen te zijn,
die er op wijzen, dat de lage rentestandaard niet lang zal
blijven bestaan en men misschien eerder dan men zou ver
wacht hebben rekening moet houden met duurder geld.
Ook is het de vraag, of men een beroep op de geldmarkt kan
blijven doen; de vorige leening was geen succes voor de
bankiershuizen, die haar hebben overgenomen en er wordt
reeds gemompeld, dat ook de leening van 6.5 millioen, die
morgen aan de markt komt, niet in haar geheel zal slagen.
De Wethouder is dus wel eenigszins optimistisch en zijn
betoog was niet vrij te pleiten van een speculatieve tendenz.
De Wethouder heeft gezegd: „Regeeren is vooruitzien",
maar hij is een leeraar, die zijn eigen lessen niet in toepassing
brengt; hij ziet slechts naar het huidige oogenblik. Deze
kortzichtigheid is in flagranten strijd met het begrip „vooruit
zien".
Spreker zal zich dus moeten blijven verzetten tegen het
voorstel tot halveering der premie van het Ongevallenfonds.
Wil men eigen risico blijven dragen, dan is het goed, maar
moet men het ook doen op dezelfde wijze als voorheen.
Wil men dit niet, dan blijft slechts de aansluiting bij een
of andere instelling over.
De verdediging van de posten herberekening der pensioenen
en renten van geldleeningen heeft spreker allerminst bevre
digd. De Wethouder heeft zelf moeten erkennen, dat de
waarde van deze beide posten hoogst problematiek is. Het
verwondert spreker dan ook, dat de Wethouder met een
volharding, een betere zaak waardig, deze posten toch wil
handhaven. Het zijn wissels op de toekomst en spreker zou
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Würtz e.a.)
wel eens willen weten, of de Wethouder kans zag, deze
wissels bij de Nederlandsche Bank te verdisconteeren.
Het argument, dat men doet, wat anderen ook doen, snijdt
geen hout. Wat verkeerd is, blijft verkeerd, ook als anderen
het doen. Wil men de begrooting sluitend maken, dan moet
het op een andere manier gebeuren.
Men kan alleen door de aanneming van het voorstel van
den heer Eikerbout uit deze financieele impasse geraken.
Aan de Algemeene Reserve worden dan toegevoegd een
bedrag van 223.000.plus de bedragen, die nu uitstaan,
maar in de toekomst vrij zullen komen, wanneer de risico's
zijn afgeloopen.
Uit de verhooging van de Algemeene Reserve kan dan het
tekort op de begrooting reëel, zonder kunstmiddelen, worden
aangevuld en verkrijgt men een sluitende begrooting, waar
voor men zich niet behoeft te schamen.
De heer van der Voort bestrijdt de meening van den Voor
zitter, dat doordat spreker in dezen Raad uitsluitend de
personeelsbelangen naar voren brengt, het algemeen belang
daarbij op den achtergrond zou komen te staan. In de eerste
plaats acht spreker een goede positie voor de gemeente
ambtenaren in het algemeen ook een gemeentebelang, omdat
men dan van hen ook meer bekwaamheid en toewijding kan
eischen. In de tweede plaats is, in verband met de grootte
van de sociaal-democratische fractie, de taak van ieder lid
daarvan gespecialiseerd en moet het optreden in zijn geheel
van deze fractie als een algemeen belang worden gezien.
Spreker is erkentelijk voor de toezegging van den Voorzitter,
dat door instelling van een plaatselijken cursus getracht zal
worden, enkele agenten tweede klasse tot agent eerste klasse
bevorderd te krijgen. Spreker is ook erkentelijk voor de
toezegging, dat bij vacatures bij de Lichtfabrieken allereerst
in aanmerking zullen komen voor een benoeming in vasten
dienst de losse meteropnemers. Spreker geeft ook nog in
overweging de aan deze meteropnemers opgelegde contract-
bepaling, dat zij verplicht zijn op hun standplaats te wonen,
zoo soepel mogelijk toe te passen. De losse meteropnemers
kunnen met hun tegenwoordig loon in het geheel niet toe
komen en komen meermalen in aanmerking voor aanvullenden
steun. Het gevaar is niet denkbeeldig dat zij, wanneer zij
verplicht worden op hun standplaats te wonen, dan dien
aanvullenden steun zullen moeten missen, gezien de lagere
normen, die in de buitengemeenten in den regel gelden.
Wat betreft sprekers motie om de Dienstcommissies ook
te hooren over bezuinigingen, direct het personeel rakende,
(No. 11, eerste alinea) is spreker het niet eens met den heer
Tepe, dat de Dienstcommissies nooit gunstig zullen adviseeren
omtrent bezuinigingen, het personeel betreffende; in dat
opzicht acht spreker met den heer Wilmer den Wethouder
wel wat al te pessimistisch. De Wethouder vreest, dat de
Directeur, wanneer hij ingevolge opdracht van het College
met een bezuinigingsvoorstel in de Dienstcommissie komt,
dan zijn menschelijk gevoel te veel zal laten spreken en door
de organisatievertegenwoordigers ondersteboven geredeneerd
zal worden. Spreker betwijfelt dit; dan zou die Directeur in
zijn ambtelijke opvatting tekort schieten. In het verleden
is wel gebleken, dat de Directeur daartoe in geenen deele
in staat is.
Bij de behandeling van de salarisvoorstellen, die de Wet
houder het laatst bij de Commissie voor Georganiseerd
Overleg heeft ingediend, zeide de Wethouder, dat hij met
een bloedend hart deze voorstellen deed en deze in het geheel
niet werden ingediend, omdat de salarissen van het gemeente-
personeel te hoog zouden zijn. Wel is men in de Commissie
tot een compromis gekomen, maar de Wethouder is in
principe niet afgeweken van de opdracht, welke hij van het
College had, doch is op het standpunt blijven staan, dat de
salarisverlaging, in welken vorm dan ook, moest plaats
vinden.
Spreker verwacht dit bij aanneming van zijn voorstel ook
van den Directeur der Lichtfabrieken.
De heer Tepe merkt op, dat het voorstel niet alleen den
Directeur der Lichtfabrieken, maar alle takken van dienst
betreft.
De heer van der Voort geeft dit toe. De Wethouder heeft
echter dezen Directeur genoemd.
De heer Tepe ontkent dit en heeft gezegd „een directeur".
De heer van der Voort is er heilig van overtuigd, dat indien
de Directeuren met een dergelijke opdracht van het College
in de Commissies komen, zij zich niet door de vertegen
woordigers van de organisaties onderstboven laten praten.