DONDERDAG 25
FEBRUARI 1937.
103
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Voorzitter e.a.)
De Voorzitter vraagt, of het College iets te zeggen had
over de samenstelling van het bestuur dier vereeniging.
De heer Scliiiller geeft toe, dat het College dit niet had,
maar in ieder geval had de Raad de wenschelijkheid kunnen
uitspreken en had het College met het bestuur over de
mogelijkheid kunnen spreken. Het College heeft het niet
gedaan en heeft het verzoek op dezelfde gronden bestreden,
waarop de Voorzitter hedenmiddag sprekers motie bestreed.
Spreker ontkent tegenover den Voorzitter, dat door de
intrekking van de afschaffing van den huurbijslag ook de
bereidverklaring van de Regeering tot verleening van steun
ingevolge de Woningwet voor den bouw van goedkoope
woningen, als vervat in de circulaire van den Minister van
31 Juli 1936, vervallen zou zijn; leest men die circulaire
goed, dan staat deze bereidverklaring van de Regeering uit
drukkelijk los van de vermeerdering van de vraag naar
goedkoope woningen tengevolge van de voorgenomen af
schaffing van den huurbijslag. In deze circulaire staat uit
drukkelijk, dat de Regeering voorstellen van de gemeente
besturen afwacht, indien Burgemeester en Wethouders van
meening zijn, dat er gebrek is aan goede en goedkoope
arbeiderswoningen; dit deel van de circulaire moet uitgelegd
worden als betrekking hebbende op de vraag, in algemeenen
zin, of er woningen gebouwd moeten worden ja of neen.
De Voorzitter acht sprekers interpellatie inzake Tuinstad-
wijk niet zoo erg belangrijk, maar ze is toch wel zoo belangrijk,
dat het College naar aanleiding van de daaromtrent uit
gebrachte rapporten besloten heeft, den bekenden brief aan
het bestuur van de vereeniging ,,de Tuinstadwijk" te zenden.
Spreker heeft ook nooit beweerd, dat er fraude zou zijn
gepleegd, zulks in antwoord op de opmerking van den Voor
zitter, dat het accountantsonderzoek niets bijzonders heeft
opgeleverd, maar spreker weet niet of de accountant heeft
onderzocht, of de kosten van de onderhoudswerken van
plan III niet, voor een deel althans, geboekt staan op plan II.
Uit deze opmerking van den Voorzitter zou men den indruk
krijgen, dat alles in orde is en dat er geen vuiltje aan de
lucht is, en dat is niet juist. Spreker beroept zich hiervoor
op de feiten, zooals die geconstateerd zijn in het rapport van
8 Juli 1935 van den toenmaligen directeur van Bouw- en
Woningtoezicht en in het rapport van den waarnemend
directeur van 28 November 1935, welk laatste rapport voor
het College aanleiding was om den brief aan het bestuur van
„de Tuinstadwijk" te zenden. Spreker verzoekt met nadruk
deze zaak, die al zoo lang duurt, serieus te onderzoeken en
hij geeft het College in overweging zich op de hoogte te
stellen van de feiten, die de commissie van onderzoek uit
de ledenvergadering van „de Tuinstadwijk" bij haaronderzoek
tot op heden toe heeft geconstateerd en deze commissie
daarover te hooren.
Spreker heeft wel gezegd, te zullen denken over de vraag,
of hij gebruik zal maken van de bevoegdheid, hem gegeven
bij artikel 19 der Woningwet, maar hij heeft niet gezegd,
dat hij dit ook inderdaad zal doen.
De Voorzitter noemde het een dreigement, maar ieder
Nederlandsch staatsburger heeft het recht datgene te doen,
waartoe een wetsartikel hem de bevoegdheid geeft.
De Voorzitter heeft het in zijn onnoozelheid een dreigement
genoemd, toen de heer Schüller zei over de toepassing van
artikel 19 der Woningwet te denken, nadat hij bewezen
had, hoe slecht het College de zaken behandelt.
Het artikel blijft altijd tegen het College gericht, want
het kan ieder oogenblik toegepast worden.
De heer Schüller ziet den Voorzitter niet voor zoo onnoozel
aan. Spreker is nu tien jaar lid van den Raad en heeft in
dien tijd wel geleerd over zijn medeleden en de leden van
het College zoo te spreken, dat hij tusschen de klippen
doorvaart.
Volgens spreker moet de reserve in de groep woningen met
een huurwaarde van 5.en minder per week niet 2
maar ten minste 3 zijn.
De Voorzitter kan niet precies zeggen, hoe groot het
percentage aan het einde van het jaar 1937 is, want dit
ligt nog in den schoot der goden verborgen, maar het zal
grooter dan 2 zijn.
De heer Schüller zegt, dat de Voorzitter vergeten heeft
medé te deelen, hoeveel van de 418 leegstaande woningen
met een huurwaarde van ƒ5.en minder per week volgens
de gangbare meening bewoonbaar zijn.
De Voorzitter zal het spreker niet ten kwade kunnen
duiden, dat deze op het gebied van de volkshuisvesting meer
waarde hecht aan het oordeel van bij uitstek deskundigen
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Schüller e.a.)
als de heeren de Jonge van Ellemeet, Tjaden, Nijkamp,
van Teijlingen, Brommer en Bakker Schut, dan aan het
oordeel van den Voorzitter. Genoemde heeren zijn het in zake
het onderzoek naar de behoefte aan bruikbare arbeiders
woningen zeker niet met den Voorzitter eens.
Voor zoover zijn financiën het toelaten, tracht spreker
zich van literatuur over volkshuisvesting en stedebouw te
voorzien om zich daarin te verdiepen. Schiet zijn financieele
draagkracht te kort, dan wendt hij zich tot deskundigen op
dit gebied met het verzoek hem de inlichtingen te verstrekken,
die hij voor de goede uitoefening van zijn functie als raadslid
noodig heeft. Spreker bepaalt zich dus niet tot Leiden, maar
stelt zich ook op de hoogte van hetgeen in andere gemeenten
gebeurt. Spreker matigt zich niet het recht aan te zeggen,
dat hij bij uitstek deskundig en alwetend is op dit gebied,
maar men kan ook niet zeggen, dat hij een te engen blik
heeft en niet alles overziet. Spreker beziet zoowel de finan
cieele als de technische vraagstukken op het gebied van de
volkshuisvesting en den stedebouw. Het is mogelijk, dat hij
daarbij niet volledig is in alle onderdeden, maar hij tracht
zijn kennis en zijn financieele draagkracht uit te buiten in
het belang van de gemeente Leiden. Als in Leiden op dit
gebied een zaak aan de orde is of zal komen, raadpleegt hij
zijn adviseurs, die hij er even goed als het College op na
houdt en die hem belangeloos ter zijde willen staan. Door
het deelnemen aan excursies, het volgen van lezingen, zoowel
in Leiden als elders, en het nauwkeurig nagaan van de
geschriften van deskundigen tracht spreker zijn kennis te
verrijken en zich een meening te vormen over de wijze,
waarop naar het oordeel van deskundigen de vraagstukken
in Leiden moeten worden opgelost. Spreker behoeft daarbij
niet alleen af te gaan op het oordeel van de ambtenaren
van den dienst van Gemeentewerken, hoe deskundig zij ook
mogen zijn. Indien de gedocumenteerde adviezen, welke
spreker ontvangt, hem een geheel ander inzicht geven dan
de voorstellen, welke hem door het College worden voor
gelegd, behoudt hij zich het recht voor zijn eigen meening
te uiten en zoo noodig in een nota of in een schetsje aan het
oordeel van het College te onderwerpen. Daarmede dient
spreker het belang van de gemeente, hetgeen zijn plicht is
te doen, overeenkomstig de belofte, die hij bij de aanvaarding
van zijn raadslidmaatschap heeft afgelegd. Spreker meent
dan ook, dat de thans door hem toegepaste handelwijze in
het belang van de gemeente is.
De heer Würtz zegt, dat de heer Hessing uit de verklaring,
door den thans overleden onder-voorzitter van het Verbond
voor Nationaal Herstel afgelegd, dat wanneer hier te lande
toestanden zouden ontstaan zooals die zich thans in Spanje
voordoen, Nationaal Herstel zich dan zou scharen aan de
zijde van de opstandelingen, de conclusie meent te mogen
trekken, dat er toch wel een zekere verwantschap tusschen
Nationaal Herstel en Nationaal-Socialistische Beweging zou
bestaan. Dit laatste is natuurlijk niet het geval, zooals
spreker heeft aangetoond. Wel is volkomen juist, dat Nationaal
Herstel zich dan aan den kant van de opstandelingen zou
scharen. Wanneer ooit er hier een Communistisch-Marxistisch
volksfront zou komen, dan zullen niet alleen Nationaal
Herstel, maar alle nationale partijen en groepen te hoop
loopen om die ramp te keeren en zullen zij gezamenlijk met
de z.g. rebellen optrekken tegen de roode terreur.
De heer de Reede sprak zijn teleurstelling uit, dat hij in
sprekers betoog heeft gemist een positieve aanwijzing hoe
de begrooting sluitend te maken zonder belastingverhooging
en zonder gebruikmaking van de door het College voor
gestelde middelen, waardoor spreker het bewijs zou hebben
geleverd van de noodzakelijkheid van het bestaan van het
Verbond voor Nationaal Herstel. Het verband tusschen deze
twee zaken ontgaat spreker ten eenen male. De heer de
Reede vergist zich echter ten zeerste. Spreker heeft wel
degelijk een positief middel aangegeven (of de heer de Reede
daarmee aceoord gaat of niet doet niet ter zake), n.l. ophef
fing van het loopen van eigen risico voor ongevallen en aan
sluiting daarvoor bij eene erkende verzekeringsinstelling,
waardoor een bedrag vrijkomt om de begrooting reëel sluitend
te maken. Dit is in het geheel niet potverteren, zooals de
heer Wilbrink meent; het is in elk geval een positief middel
om de begrooting sluitend te krijgen. Hieruit volgt dus, dat
de noodzakelijkheid van het bestaan van Nationaal Herstel
bij den heer de Reede vaststaat, en het doet spreker buiten
gewoon veel genoegen, dit juist van deze zijde te hooren.
Spreker is zeer erkentelijk voor de toezegging van den
Burgemeester, dat op sprekers verzoek een einde zal worden
gemaakt aan de bevoorrechting, welke een dekenfabrikant
geniet door zijn artikelen ten toon te mogen stellen in de
showroom van de gasfabriek.