DONDERDAG 25 FEBRUARI 1937.
101
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Hessing e.a.)
kijken. Het personeel van deze particulieren brengt inderdaad
eigen gereedschap mede, maar dit bepaalt zich meestal tot
een hamer, een sleutel en wat klein goed.
Men is op het oogenblik bezig met het maken van verwar
mingsleidingen, waarmede een particulier zich nogal ophoudt.
Het kan even goed gedaan worden door de centrale werkplaats
de leidingen moeten warm gemaakt op een veldsmidse en
gebogen worden. Het is zeer eenvoudig werk.
Eveneens is men bezig met het maken van dunne leidingen
voor huisverwarminghet kan gedaan worden door een tweede
klasse bankwerker.
Het is nog sterkerde fabrieken moeten allerlei werktuigen
aan de particulieren leveren. Er is dus geen sprake van, dat
voor de normale onderhoudswerken spreker denkt dus
niet aan zeer speciale onderhoudswerken zeer kostbare
machines noodig zijn.
De Voorzitter merkt op, dat de heer Hessing er op aan
gedrongen heeft, meer onderhoudswerken in de fabrieken
zelf te laten doen. Wanneer men meer werk, dat men nu
aan anderen geeft, zelf wil uitvoeren, brengt dit met zich,
dat men daarvoor de noodige gereedschappen en werktuigen
moet aanschaffen.
De heer Hessing ontkent dit.
De Voorzitter zegt, dat de heer Hessing dan beter weet,
wat er gebeuren moet, dan de directie van de Licht
fabrieken.
De heer Hessing vraagt zich af, wie ter wereld zou willen
beweren, dat het voor het nazien van de ramen in de centrale
werkplaats noodig is speciale werktuigen mede te brengen.
De Voorzitter zegt, dat het nu blijkbaar eenvoudiger en
goedkooper is, het door particulieren te laten doen.
De heer Hessing zegt, dat zelfs indien men als juist aan
neemt, dat met inbegrip van de sociale lasten de loonen
bij uitvoering in eigen beheer 52 hooger zijn dan bij uit
voering door particulieren, het voordeeliger is de onderhouds
werken te laten uitvoeren door het personeel, dat men anders
óp wachtgeld zou moeten stellen.
De heer Goslinga deed het voorkomen, alsof hij er zich met
hand en tand tegen wil verzetten, dat de begrooting sluitend
wordt gemaakt met „irreëel geld." Verleden jaar heeft de
Raad echter een post aangenomen, waarbij 35.000.op de
Lichtfabrieken werd bezuinigd. Dat was perspectief-bezuini
ging er was voor geen cent reëele bezuiniging bijtot op zekere
hoogte zijn deze 35.000.nog niet geheel en al binnen.
Spreker heeft er bezwaar tegen, dat de heer Goslinga het nu
doet voorkomen, alsof hij te allen tijde tegen irrëele posten
op de begrooting is geweest. De sociaal-democratische fractie
wil ook de nadere inlichtingen hooren, die de Wethouder
over de bezuiniging van 10.000.op het bewaarschool-
onderwijs gegeven heeft, alvorens zij haar stem aan dezen
post zal geven. De nadere toelichting van den heer Goslinga
op het voorstel-Elkerbout (No. 18) tot het overdragen van
het ongevallen-risico aan de Rijksverzekeringsbank heeft de
sociaal-democratische fractie niet overtuigd. De heer Eiker
bout becijfert, dat het fonds per jaar gemiddeld 7.500.
had gereserveerd en daarnaast, dat bij de variabele premie,
die de Rijksverzekeringsbank berekent, een terugstorting van
15 of van tenminste 3.000.is te verkrijgen. Dit is toch
altijd nog een aanmerkelijk verschil, ook al is de terugstorting
meer dan 3.000.
De heer Eikerbout wijst op de rente, die men dan zou
kunnen maken van de 223.000, die dan in de Algemeene
Reserve gestort zouden worden.
De heer Hessing zegt, dat men die rente nu toch ook kan
maken. Dat is lood om oud ijzer.
Tegenover de heeren Goslinga en Beekenkamp, volgens
wie de politiek van het Kabinet-Colijn voor de gemeenten
niet ongunstig was geweest, stelt spreker het feit, dat in den
loop der crisisjaren een steeds grooter deel van de werkloos
heidslasten op de gemeenten is gelegd, grooter dan in overeen
stemming was met haar draagkracht. Bij de wet tot instelling
van het Werkloosheidssubsidiefonds begin 1935 heeft men
de gemeenten van de opbrengst van haar voornaamste
belastingbronnen afgenomen. Het resultaat van deze maat
regelen voor de gemeenten was bedroevend. Over 1935 werd
aan 900 gemeenten een naar de objectieve normen bereken
de gewone bijdrage uit het Werkloosheidssubsidiefonds ver
leend. Hiervan konden 620 gemeenten met deze bijdrage haar
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Hessing e.a.)
begrooting sluitend maken. 280 gemeenten, dus bijna 1/3 ge
deelte van het aantal gemeenten, dat voor een bijdrage in
aanmerking kwam, was hiermede niet voldoende geholpen.
Dit wil zeggen, dat in 1935 280 gemeenten voor een z.g.
extra-bijdrage in aanmerking kwamen, die zich hierdoor,
evenals de noodlijdende gemeenten, volledig onder toezicht
van de Regeering moesten stellen. Neemt men nu in aanmer
king, dat het Werkloosheidssubsidiefonds in het leven is
geroepen om te voorzien in den noodtoestand der gemeente-
financiën en dat in 1934 242 gemeenten, in hoofdzaak door
den druk der werkloosheidslasten, haar begrooting niet
sluitend konden maken, dan is het resultaat van dezen Re-
geeringsmaatregel toch wel droevig. Het aantal gemeenten,
dat zich onder toezicht van de Regeering moest stellen, nam
derhalve toe met 38.
Dat niet alleen door de S. D. A. P. zooals de heer
Goslinga het wil doen voorkomen hartstochtelijk naar een
andere regeering wordt verlangd, kan blijken uit uitlatingen
van verschillende andere, met name Katholieke zijden. Naar
aanleiding van het feit, dat Minister Gelissen afgewezen heeft
een verzoek van den Éaksteenbond om algemeen bindend te
verklaren bepalingen van een ondernemers-overeenkomst,
schrijft „Herstel, Algemeen Katholiek Weekblad":
„Wij betreuren dezen gang van zaken in hooge mate.
Stellig, deze minister weet zich vrijwel los van de verlangens
van het georganiseerde katholieke volk, doch het ware denk
baar geweest, dat hij voor die verlangens op de bres hadde
gestaan. Het kabinet wil niet? Dan ware, zelfs zóó kort voor
het einde van den rit, naar het voorbeeld van zijn voor
ganger, de mogelijkheid van „uitstappen" te overwegen
geweest."
Hieruit blijkt, dat het Katholieke volksdeel hoegenaamd
geen vertrouwen meer stelt, niet alleen niet in eigen Minister,
maar ook zeer zeker niet in het Kabinet-Colijn. Het artikel
in „Herstel" eindigt aldus:
„Het Kabinet-Colijn moge de sociaal-economische ont
wikkeling een oogenblik remmen, tegenhouden kan het deze
stellig niet.
Over eenige maanden trekt ons volk ter stembusdan spreekt
het zich, naar gelang van zijn programs, uit over de vraag,
hoe, in welke richting het land zijns inziens moet bestuurd
worden.
Wat dan het vervolg van „een volledig fiasco" worden zal?
De nederlaag van het koude, onchristelijke en daarom
onhoudbare liberalisme."
Spreker sluit zich hierbij volledig aan en hoopt, dat de
uitslag van de a.s. Kamerverkiezingen zoo zal zijn, dat men
voor het laatst de politiek van het Kabinet-Colijn heeft mee
gemaakt.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een motie van
den heer Hessing, luidende:
„De Raad kennis genomen hebbende van de mededeeling
van het college van B. en W„ dat het met ingang van
1 Maart 1937 vergunning heeft verleend aan de N. V. Eltax
tot het in werking brengen van een autobusdienst langs een
route, welke voor een aanzienlijk gedeelte reeds bereden
wordt door de N. Z. H. T. M. en voor een gedeelte op korten
afstand parallel zal loopen met de lijnen van deze tram
wegmaatschappij,
gelet op het feit, dat deze tramwegmij op deze route een
frequente intercommunale dienst onderhoudt, is van meening,
dat deze autobusdienst de zoo dringend gewenschte ver
bindingen van buitenwijken met het stadscentrum niet
verschaft, doch de tramwegonderneming ernstig zal be
nadelen, gehoord de discussies, acht het verleenen van deze
concessie niet in het algemeen belang, subsidiair in strijd
met het bepaalde in artikel 13, 3e lid, van het „reglement
autovervoer personen" (Staatsblad No. 562),
betreurt het, dat deze concessie is verleend en gaat over
tot de orde van den dag."
De heer Schilller is van oordeel, dat de Voorzitter in diens
lange rede wel veel woorden heeft gebruikt, maar niet is
ingegaan op de kern van de zaken, die de heer Hessing en
spreker hebben aangesneden.
Spreker heeft namens zijn fractie ingediend de motie in
zake de instelling van een gemeentelijk bureau voor werk
verruiming (No. 14). Bij de verdediging van deze motie heeft
spreker zich beroepen op een nota, die door Burgemeester en
Wethouders van Amsterdam aan den Raad dier gemeente
was gezonden. Volgens den heer Goslinga zou het dwaas zijn,
indien de Raad op sprekers voorstel inging, maar de heer
Goslinga zal zijn partijgenoot de Vlugt, burgemeester van
Amsterdam, toch niet verdenken van het doen van dwaze
dingen?