98
DONDERDAG 25 FEBRUARI 1937.
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Goslinga.)
moeilijkheden waarvoor de gemeente geplaatst is. Aan wiens
adres heeft de heer Verweij deze woorden gesproken? Toch
zeker niet aan dat van de rechtsche raadsfracties; daar is
een zeer diep inzicht gebleken van de moeilijkheden, waarvoor
de gemeente geplaatst is. De kijk aan deze zijde van den
Raad op de financiën is heel wat somberder dan de kijk daarop
van socialistische zijde. Spreker begrijpt dus niet wie de heer
Yerweij bedoeld heeft, tenzij zijn eigen partijgenooten; er
zijn immers van dien kant allemaal voorstellen gekomen om
bezuinigingen niet toe te passen en om meer uitgaven te doen.
Op zijn beurt is spreker teleurgesteld door de wijze, waarop
de Wethouder zijn bezwaren tegen enkele posten van de be
grooting heeft beantwoord. Spreker sluit zich aan bij de karak
teristiek van de rede van den Wethouder door den heer
Beekenkamp: Op hoop 'van zegen. De ondergrond van de
redeneering van den Wethouder en van de heeren Hessing,
Snel en van Weizen was deze: wij zitten in de misère, wij
kunnen weinig doen, maar wacht maarer komt dezen zomer
w'el een andere Regeering en dan moeten wij klaar zijn. Maar
denkt men nu waarlijk bij de sociaal-democraten, dat als er
een Regeering komt, die een andere politiek zal voeren, die
een geldstroom naar de gemeenten zal richten? Dat zou een
zeer onnoozele gedachte zijn; als die Regeering nog wat geld
over heeft, heeft zij het zelf veel te hard noodig, daar krijgen
de gemeenten niets van. In Frankrijk, waar men een Regeering
naar den zin van den heer van Eek heeft, is er ook wel een
goudstroom, maar naar andere landen toe; de Fransche
gemeenten verkeeren in groote moeilijkheden. Die gedachte
is ten eenen male verwerpelijk. Als de gemeenten in een dwang
positie verkeeren, verkeert het Rijk ook in een dwangpositie.
Van 1929 tot 1935 is de export buiten eenige schuld van de
Regeering om met 3 milliard gulden teruggeloopen. Men kan
dus niet zeggen, dat de Regeering in een dwangpositie ver
keert en het geld moet halen waar het is. Als men het publiek
de gedachte suggereert, dat het wel in orde komt met de ver
kiezingen, dan strooit men den menschen zand in de oogen
en licht men hen niet behoorlijk voor. Met dergelijke rede
neeringen wekt men illusies, die niet te verwezenlijken zijn.
Maar de dag des oordeels zal komen voor de sociaal-demo
craten! De ijzeren noodzakelijkheid zal echter de sociaal
democraten wel dwingen dezelfde aanpassingspolitiek te
voeren als totnutoe, een politiek die zich aanpast aan de ver
anderde omstandigheden. Daaraan passen de sociaal-demo
craten zich al aardig aan. De gedachte, dat de gemeenten
een goudstroom zullen krijgen om aan werkverruiming te
doen, is dwaas. Het is toch verschrikkelijk, als de heer Yerweij
zegt: wordt de huidige politiek voortgezet, dan geen verdere
werkverruiming: op het oogenblik wordt voor 400 millioen
gulden openbare werken uitgevoerd. De Regeering doet alles
wat zij kan en steunt de gemeenten in elk opzicht. Terecht
wijst de Voorzitter er op, dat werkverruiming niet de panacee
is. Bij de Neksluisbrug zijn slechts zeer weinig menschen
werkzaam; inderdaad zit er nog eenige indirecte werkver
ruiming in, maar het aantal ingeschrevenen bij de Arbeids
beurs daalt er niet door; de werkloozen komen daardoor
niet aan den gangdie komen wel aan den gang bij een werk
van werkverschaffing, zooals in de Katwijksche duinen,
waarbij 75 volgens het oordeel van den directeur door het
werk gereclasseerd zijn. Ook bij de demping van het Levendaal
zijn menschen aan het werk gekomen bij de werkverschaffing,
die 4 of 5 jaren niet gewerkt hadden, maar door dat werk
gereclasseerd zijn en later voortdurend werk gehad hebben.
Spreker heeft verstomd gestaan over de bewering van den
Wethouder, alsof de toeneming van den goudvoorraad bij
de Bank werkverruiming zou beteekenen De goudvoorraad
is inderdaad toegenomen, maar die is niet van de Regeering
of van de gemeenten, maar van de particulieren. Of men dat
geld wil disponibel stellen, hangt af van de mate van ver
trouwen, die men in de Regeering stelt. Dat de Wethouder
dit zegt, bewijst, dat hij nog wel eenige studie van de economie
mag maken.
Spreker beschouwt het als een goede noot voor den Wet
houder, dat ook hij de verlaging van de storting in het ver
nieuwingsfonds van de Lichtfabrieken betreurt. De Wet
houder heeft aangehaald het voorbeeld van den spaarpot,
waarin men jaarlijks 0,50 in plaats van ƒ2.stort, en hij
heeft daarbij gezegd: in elk geval neemt de reserve nog toe,
ook bij verlaging dezer storting. Men vergete echter niet, dat
uit het vernieuwingsfonds aanzienlijke bedragen worden
geput, ook in verband met de werkverruiming; daarom is
aanvulling van dat fonds zoo hard noodig; anders eet men
zijn kapitaal op. Aan de voorstellen van het College inzake
egalisatie der pensioenlasten en inzake staking van de af
schrijving op de aandeelen der Leidsche Duinwater Maat
schappij zal spreker zijn stem geven; daarmede zal hij zich
vereenigen, al heeft hij er ook wel bezwaren tegen.
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Goslinga e.a.)
Van sprekers voorstel No. 20 tot afvoering van de begrooting
van de op art 220 geraamde ontvangstposten en tot het putten
van 109.608.uit de Algemeene Reserve is niet veel goeds
gezegd, tot sprekers leedwezen en hij heeft toch zulke goede
bedoelingen met den Wethouder. Het voorstel is genoemd
destructief, en zou de begrooting op losse schroeven zetten.
De eenige, die het bestreden heeft op een wijze, die meer op
een verdediging geleek, was de heer Hessingdeze moest toe
geven, dat het ireëele ontvangsten zijn, maar, zoo zeidehij,
dat doet de Regeering ook wel. Spreker weet dat niet; hij
heeft de Rijksbegrooting voor 1937 niet zoo nauwkeurig
bekeken, maar hij weet wel, dat de Regeering tenslotte de in
komsten en uitgaven heeft kloppend gemaakt uit leening.
De Regeering kan op niets anders terugvallen, maar eischt
toch van de gemeenten, dat zij de begrooting kloppend maken
met reëele middelendoen zij dit niet, en ontstaan er tekorten,
dan vallen zij terug op de Regeering. Dat is voor de Regeering
niet te doen. Bij haar optreden vond zij den Nederlandschen
staat bezwaard met twee looden kogels, Indië endeNeder-
landsche gemeenten; beide hadden toenemende tekorten;
het is de verdienste van de Regeering geweest, dat zij deze
twee looden kogels van haar beenen heeft losgemaakt. Maar
dat de Regeering geen reëele ontvangsten aanwijst ter dekking
van het verschil tusschen inkomsten en uitgaven, ontheft de
gemeenten niet van de noodzakelijkheid daartoe. De heer
Hessing heeft een rede van spreker uit 1933 opgezocht, maar
hij heeft deze toch niet zeer goed gelezen, want spreker heeft
toen precies het omgekeerde gezegd van wat men hem nu
aanwrijft. Spreker is er toen n.l. tegen opgekomen, dat men
bezuinigingsposten, door het College op de begrooting ge
bracht, afstemde en nieuwe uitgaven op de begrooting bracht
zonder reëele middelen ter voorziening in dat tekort aan te
geven. En spreker doet precies het omgekeerde: hij wil die
irreëele ontvangstposten van de begrooting afnemen en ver
vangen op het oogenblik kan het niet anders door een
bijdrage uit de Algemeene Reserve, maar inmiddels moet
men doorgaan met pogingen om dit bedrag te bezuinigen,
hetgeen weer aan de rekening 1937 ten goede komt. Er is
dus geen tegenspraak bij spreker tusschen toen en nu. Spreker
ontkent ten sterkste, dat het niet geoorloofd zou zijn, dit
bedrag in afwachting van nadere bezuinigingsmaatregelen
uit de Algemeene Reserve te putten. De Raad heeft dit bij
suppletoire begrooting herhaaldebjk gedaan. De heer de Reede
heeft gelijk, dat de reserve met ruim 1 millioen gulden is
ingeteerd. De heer van Weizen was er totaal naast, toen hij
zeide, dat spreker er vroeger tegen geweest was en er nu voor is.
Spreker heeft er helaas vroeger aan meegedaan; alleen is hij
er tegen geweest de begrooting in eerste instantie met een
bijdrage uit de Algemeene Reserve sluitend te maken, niet
wanneer dit later niet mogelijk bleek zonder dien maatregel.
De Voorzitter vraagt welk verschil het toch maakt of men
deze posten op de begrooting laat.
De heer Goslinga zegt, dat ze irreëel zijn.
De Voorzitter zegt, dat de lieer Goslinga toch wil, dat er
reëele bezuinigingsposten voor in de plaats komen. Nu
heeft men althans den prikkel nog, ze door andere te ver
vangen. Put men uit de Algemeene Reserve, dan blijft er
zeer weinig prikkel voor het College of voor den Raad om
wat anders te bedenken.
De heer Goslinga zegt, dat men te gemakkelijk gaat
speculeeren op de groote reserve, die er is.
De Voorzitter zegt, dat men juist daarom de Algemeene
Reserve er buiten moet laten.
De heer Goslinga zegt, dat de toestand zoo précair is, dat
het College gedwongen wordt met bezuinigingen door te gaan.
Dat is reëel geld en als de Wethouder de begrooting niet goed
krijgt, ontvangt hij haar per keerende post van Ged. Staten
terug.
De op art. 220 geraamde ontvangstposten zijn niet alle van
gelijken aard en spreker heeft ze niet alle op dezelfde gronden
bestreden. In de eerste plaats de bezuiniging op het bewaar-
schoolonderwijs. De Wethouder heeft gezegd: ,,de heer Goslinga
wil geen kat in den zak koopen, maar vroeger wilde hij ons
een kat in den zak verkoopen". Toen het College in 1933 deze
kat verkocht, was het een goede kat, een zwarte kat, want de
gelijkstelling tusschen openbaar en bijzonder onderwijs werd
niet gelaedeerd door dat voorstel. Dat was een goede recht
sche kat. De ingevoerde bezuiniging trof zoowel het openbaar
als het bijzonder onderwijs. Nu blijkt het hier echter een rood
katje te zijn. Volgens den Wethouder moet meer in het bij-