DONDERDAG 25 FEBRUARI 1937. 97 Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Goslinga e.a.) om stroomverliezen te voorkomen, is dit bedrijf in eigen beheer tot stand gebracht. De Leidsche Duinwater Maat schappij is wel niet tot een gemeentelijk, maar toch wel tot een semi-gemeentelijk bedrijf te maken. Haat tegen de over heidsbedrijven is niet de drijfveer voor de rechtsche partijen om zich tegen de motie-Hessing (No. 10) te verzetten, maar het feit, dat dit in strijd zou zijn met het gemeentebelang en het middenstandsbelang. De heer Hessing heeft zijn motie met talent verdedigd, maar het gefluit van dezen zoeten vogelaar was toch niet welluidend genoeg om spreker in het net te doen vliegen. Spreker verzoekt hier zijn rede te mogen onderbreken. De Voorzitter heeft daartegen geen bezwaar en schorst vervolgens de vergadering tot des avonds te 8 uur. Voortzetting van de geschorste openbare vergadering op Donderdag 25 Februari 1937, des avonds te 8 uur. Afwezig is de heer Splinter; er is een vacature. Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de begrooting. De heer Goslinga zet zijn rede voort en zegt, dat de mede- deeling van den Voorzitter inzake de „stichting" van een centrale reparatie-inrichting voor de auto's der gemeente een pak van zijn hart wasspreker was geschrokken van het woord „stichting", een ongelukkige uitdrukking in de Memorie van Antwoord. De mededeeling van den Voorzitter heeft spreker een gevoel van gerustheid gegeven en bij zal dus afwachten de voorstellen, die zullen worden gedaan in de bedrijfscommissie of in den Raad. Terzake zal spreker wel achter het College kunnen staan. Wat betreft het voorstel-Schüller tot uitvoering van een tweetal werken (No. 13 nieuw) bestaat er in de anti-revolution- naire fractie een antithese tusschen den heer Eikerbout en spreker inzake de wenschelijkheid van demping van het Levendaal. Dat mag bij de anti-revolutionnairendie mogen op dergelijke punten van gevoelen verschillen. Het voorstel- Schüller is maar een mager beestje als men zich herinnert het escadron paradepaarden, dat hier als Leidsch Plan van den Arbeid werd voorgelegd; daarvan is nu maar een arm zalig scharminkel overgebleven. Wat betreft het tweede werk, waarvan uitvoering door den heer Schüller wordt voorgesteld, de verbreeding en verlaging van de Jan van Goyenbrug, de gemeente zou zich lichtelijk belachelijk maken indien zij daarvoor gelden uit het Werkfonds ging vragen; men zou vragen of het gemeentebestuur nog wel goed bij het hoofd was. Wat betreft de demping van het Levendaal, door den heer Schüller als eerste punt voorgesteld, door den Raad is verworpen een voorstel om dit in werkverschaffing te doen plaats hebben, en dan is het moeilijk aan te nemen, dat het Werkfonds daarin nu wel zal bijspringen. In elk geval, werkverschaffing of normaal werk, spreker is daar tegen. De gemeente kan haar geld beter besteden aan andere, meer efficiënte verkeersverbeteringen. Spreker heeft daar omtrent niets van het College gehoord; hij wijst op de afbraak van Nutrix, den bouw van een nieuwe Karnemelksbrug, en op de Schrijversbrug. Een enkel woord ter aanbeveling van het voorstel-Elkerbout (No. 18) inzake opheffing van het Gemeentelijk Ongevallen fonds en aansluiting bij de Rijksverzekeringsbank. De heer Bergers make zich niet ongerust, dat spreker hier voor eigen parochie preekt; of de gemeente eigen risico draagt, dan wel zich aansluit bij Centraal Beheer of bij de Rijksverzekerings bank, de bemoeiingen van den Raad van Arbeid met de ongevallen, overkomen aan het personeel in gemeentedienst, blijven precies dezelfde; alleen vindt in het eerste geval een interne verrekening van kosten plaats, die geheel buiten den Raad van Arbeid omgaat. Het gevarenpercentage, waarop de heer Bergers nu wijst, hangt samen met de vraag, waar men het risico onderbrengt, maar er is een streven bij alle risico dragende organen om de premie uit te drukken in een cijfer, dat correspondeert met het werkelijk risico. Daar- tusschen bestaan geen groote verschillen meer. Spreker geeft den Wethouder van Financiën in overweging, of op dit punt niet dit compromis te sluiten is, dat spreker en de zijnen het voor dit jaar aanvaarden, spreker wil niet het onderste uit de kan hebben maar dat het College het voor stel-Elkerbout (No. 18) in praeadvies neemt. Wanneer men het risico elders onderbrengt, komt dat bedrag van 223.000. vrijdat behoeft dan niet bij de Algemeene Reserve te komen, maar dan kan de rente daarvan ad 8.000.aan de gemeente kas ten goede komen. Dit is een streven van spreker om den Wethouder tegemoet te komen; dat ziet de Wethouder Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Goslinga e.a.) helaas niet in. Wil de Wethouder dit voorstel niet in prae advies nemen? De Voorzitter zegt, dat dat niet mogelijk is. Dit voorstel heeft betrekking op de begrooting voor 1937dus als het College het in praeadvies neemt, kan men den betreffenden post niet goedkeuren. De heer Goslinga meent, dat dat toch wel mogelijk is. Men kan toch het risico elders onderbrengen. Spreker betuigt zijn instemming met de woorden van den heer Wilbrink, die zeide: wij moeten financieel vastloopen en wij gaan naar de noodlijdendheid toe. Ook de heer de Reede heeft sombere klanken laten hooren. In het algemeen kan spreker zich ook wel met de beschouwingen van den heer de Reede vereenigen, voorzoover deze den toestand van de gemeente-financiën niet rooskleurig inzietechter meent spreker, dat de heer de Reede het wat heel somber gekleurd heeft en ook is spreker het niet eens met zijn conclusie inzak'e belastingverhooging. Spreker bevindt zich op dit punt in goed gezelschap. In het christelijk-historisch dagblad „De Nederlander" van 28 Juli 1936 leest spreker in een be schouwing over de financieele positie van Leiden: „Nog een andere aantrekkelijkheid mag genoemd worden. In tegenstelling met zooveel andere gemeenten weet onze stad zich zelf te redden. Een zorgvuldig financieel beheer in goede jaren heeft een appeltje voor den dorst weten te bewaren en daardoor maakt Leiden met zijn belastingen een uitmuntend figuur en is zelfs vrij wat goedkooper dan menige gemeente, die den naam heeft goedkoop te zijn, maar dien naam niet meer verdient. Menige oude reputatie moet helaas herzien worden, die van Leiden is er in de laatste jaren beter op geworden." Dit is geschreven door den heer de Reede, die zulke sombere klanken liet hooren over het financieel beleid in vorige jaren en over intering van gelden, die toch bedekte verwijten inhielden tegenover hem, die in vorige jaren dit beleid heeft gevoerd. In elk geval geeft deze passage toch wel eenig ander inzicht aan. Ook de inzichten van den heer Yerweij in het door dezen toegestaan interview waren niet zoo on gunstig, maar de rede van den heer Yerweij was daarmede niet in tegenspraak. Waarom is spreker nu zoo tegen be lastingverhooging? Spreker erkent, dat de financieele aspecten somber zijn, maar wil men er uit komen, wil men eenige verbetering brengen vooral in het lot van de werkloozen, dat allen ter harte gaat, dan is belastingverhooging daartoe een uiterst gevaarlijk middel, omdat men dan de werk verruiming in de maatschappij tegengaat. Gelden, die door den fiscus weggehaald worden, kunnen niet besteed worden voor uitvoering van werken. Ook voor de exportindustrie is belastingverhooging funest. Spreker gevoelt niets voor de motie-Schüller (No. 14) tot instelling van een gemeentelijk bureau voor werkverruiming; voor een meer werk-commissie gevoelt hij echter wel. .Met belastingverhooging gaat men echter in de verkeerde richting. Dat gevoelt de Wethouder blijkbaar ook. Spreker erkent zich bij zijn interruptie tijdens de rede van den heer van Eek in tweeden termijn vergist te hebben, toen hij zeide, dat op de vermogensbelasting nog 10 opcenten gelegd konden worden. Spreker was tot die op merking gesuggereerd door het prospectus van de 6| millioen leening, waarin stond dat op de vermogensbelasting 40 op centen geheven worden; spreker dacht, dat er in totaal 50 geheven konden worden, maar die 10 opcenten zijn thans bestemd voor het gemeentefonds. De heer van Eek heeft vroeger herhaaldelijk voorgesteld een zakelijke belasting op het bedrijf in te voeren. De heer Yerweij ontkent dit; spreker heeft dit één keer voorgesteld, n.l. in 1930. Het was in den tijd, waarin de bedrijven het nog best konden betalen. De Voorzitter zegt, dat de heer van Weizen het voorgesteld heeft. De heer Goslinga zegt dat, de sociaal-democraten toen vóór het voorstel-van Weizen gestemd hebben. Op dit punt was en is men nog niet in een dwang-positieten aanzien van de invoering van een zakelijke bedrijfsbelasting heeft men de meest volmaakte vrijheid. Spreker prijst het in den Wethouder, dat hij daarmee niet komtspreker vindt die belasting uiter mate geschikt om de werkloosheid op te voeren. Dit is toch een donker vlekje in het verleden van de sociaal-democraten en dezen moeten niet te hoog van den toren blazen inzake belastingverhooging. De heer Yerweij was teleurgesteld over het gemak, waar mede men bezwaren opperde, onder miskenning van de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 13