96 DONDERDAG 25 FEBRUARI 1937. Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen, (van Weizen e.a.) worden. Voorzoover de motie-Schüller daartoe strekt, zal spreker daaraan dan ook zijn stem geven. In het bijzonder is spreker bij dit debat opgevallen, dat de vertegenwoordigers van de burgerlijke partijen hun critiek vooral hebben gericht op de sociaal-democratie en op het feit, dat twee sociaal-democratische Wethouders in het College zitting hebben genomen, waardoor bepaalde beloften, in het verleden door de sociaal-democraten gedaan, niet nagekomen kunnen worden. Nu is het sprekers taak niet om hier in alle onderdeelen de politiek en de tactiek van de sociaal-democra ten te verdedigen, maar in de hier geuite critiek zijn elementen naar voren getreden, die raken de algemeene socialistische beginselen, die spreker inzoover met de sociaal-democratie gemeen heeft. Het gaat hierbij in het bijzonder over de verdeeling van de lasten over de bevolking. De mogelijkheden om de problemen, waarvoor men onder de huidige omstandigheden op gemeente lijk gebied wordt geplaatst, op te lossen, zijn buitengewoon beperkt. Hierbij komt vooral in deze tijdsomstandigheden datgene tot uiting, wat sprekers partij en tot op zekere hoogte ook de 8. D. A. P. doet verschillen van de burgerlijke partijen en hierin bestaat, dat eerstbedoelde partijen de lasten aldus willen verdeelen, dat zij zoo weinig mogelijk drukken op het gedeelte van de bevolking, dat economisch het minst weer baar is. Deze strijd van de beginselen heeft elk jaar vooral bij de behandeling van de begrooting plaats. Daarbij zijn ook betrokken algemeene belangen, maar deze belangen over- heerschen niet de tegenstelling, die daarbij anderzijds tot uitdrukking komt, n.l. dat de economisch minst krachtigen ten slotte het kind van de rekening zijn. Dit is het wezen van de voorstellen, welke gedaan worden om daarin verandering te brengen. Het is voor den heer Beekenkamp een psychologisch raadsel, hoe men een College becritiseeren kan en toch de maatregelen van dat College min of meer ondersteunt. Spreker staat er echter precies zoo voor. Spreker heeft zijn bezwaren geuit tegen bepaalde posten van de begrooting. Spreker heeft ook zijn bezwaren geuit ten aanzien van voor gestelde bezuinigingen, waarvan ook nu weer een deel van het gemeente-personeel het slachtoffer dreigt te worden. Echter moeten alle pogingen in het werk gesteld worden om te voorkomen, dat deze verslechtingen op dezelfde wijze als in het verleden worden voortgezet. Wanneer spreker straks voor de begrooting zal stemmen, dan is dat, omdat de communisten onder de huidige tijdsomstandigheden zeer- zeker niet blind zijn voor de gevaren, die van andere zijde dreigen; zij willen alle krachten inspannen om in de eerste plaats de eenheid tot stand te brengen tusschen die deelen van de bevolking, in het bijzonder in de arbeidersklasse, die door hun eenheid in staat zouden zijn een grooteren druk en een grootere kracht op het gebeele maatschappelijk gebeuren uit te oefenen. Juist omdat de communisten zich bewust zijn, dat het fascisme alleen maar zou kunnen zegevieren dank zij een verdeelde arbeidersklasse, stellen zij hun beginselen, hun directe eischen met betrekking tot hetgeen zij verwezenlijkt zouden willen zien, op den 'achtergrond, teneinde te bereiken dat de eenheid spoediger tot stand kome. De heer Coster geeft den Voorzitter alsnog in overweging om aan de bewoners van den Stationsweg, die een auto hebben dit zijn voor het grootste gedeelte doktoren en tandartsen altijd ontheffing te verleenen van het verbod om daar hun wagens te plaatsen. De heer Goslinga is dankbaar voor den steun, dien hij in verband met de door hem voorgestane wijze van behandeling van de gemeentebegrooting van mevrouw Braggaar ont vangen heeft en voor de toezegging van den Voorzitter te dezer zake. Spreker meent ook bij den Voorzitter eenige kentering te hebben waargenomen ten aanzien van diens waardeering voor de wijze van behandeling der gemeente begrooting, zooals die in de laatste jaren heeft plaats gehad. Daarom is spreker den Voorzitter zeer dankbaar voor diens opmerkingen, en vooral voor zijn aandrang op de Raads leden om minder belangrijke zaken niet bij de algemeene beschouwingen, maar bij de artikelen ter sprake te brengen. Spreker hoopt, dat de Raadsleden daarover nog eens rustig zullen nadenken en dat het het volgend jaar beter zal gaan. Wellicht zijn de fractieleiders bereid daarover eens te spreken. Misschien zal ook een vroegere indiening van de begrooting, als door den Wethouder in het vooruitzicht is gesteld, althans voor 1938, een goede behandeling der begrooting ten goede komen. Spreker is dus dankbaar voor de ontvangst, welke zijn opmerkingen over deze zaak in den Raad hebben gevonden en zal nu hopen op betere tijden. Datgene, wat de Voorzitter over het interpellatierecht heeft gezegd en ook datgene, wat daaromtrent in de Memorie Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Goslinga e.a.) van Antwoord is medegedeeld, heeft verhelderend gewerkt. Spreker hoopt op verbetering in dezen. Eenige verbetering is wel mogelijk. Spreker herinnert er in dit verband aan, dat de interpellatie van den heer van der Voort in zake het in dienst nemen van een arbeider in los dienstverband bij den Plantsoendienst (Kors), met welke interpellatie spreker persoonlijk niet sympathiseerde, maandenlang op de agenda heeft gestaan. De Voorzitter zegt, dat dit de fout was van den Raad, die geen tijd voor de behandeling van deze interpellatie vond. De heer Goslinga kan ook zeggen het is de fout van het College, dat den Raad zóó overladen agenda's aanbiedt, dat er voor de behandeling van interpellaties geen tijd overblijft. De Voorzitter zegt, dat de agenda's niet zoo overladen waren. De heer Goslinga is het met den heer van Eek eens, dat de laatste maanden de agenda's vrij overladen waren en de Raadsvergaderingen op zeer ongeregelde tijdstippen werden gehouden. Wat het vragenrecht betreft, is spreker het natuurlijk met den Voorzitter eens, dat men daarvan geen gebruik moet maken voor kleinigheden, waarbij men kan volstaan het College mondeling inlichtingen te vragen. Het doet echter geen recht aan het openbare karakter van het ge meentebestuur, wanneer men Raadsleden, die iets op het hart hebben, verwijst naar het spreekuur van den Wethouder of hun den raad geeft, den Wethouder telefonisch inlichtingen te vragen. Er zijn gevallen, waarin Raadsleden zich geroepen gevoelen, in het openbaar vragen te stellen en dan ligt er een handicap in de omstandigheid, dat het 4 of 5 weken kan duren, eer de vragen beantwoord worden. De Voorzitter merkte op, dat spreker vroeger nooit over deze aangelegenheid heeft gesproken. Vroeger had spreker ook geen behoefte aan het stellen van vragen, want onmiddel lijk na zijn intrede in den Raad werd hij tot Wethouder benoemd. Er schijnt in den Raad de sport te bestaan, spreker in tegenspraak te brengen met wat hij vroeger heeft gezegd. Spreker waardeert zeer de studie, die men maakt van zijn vroeger uitgesproken redevoeringen, waarin dan toch bepaald een zekere wijsheid zit. Spreker kan echter uit het merkbare streven niet de conclusie trekken, welke men wellicht hoopte, dat hij er uit zou trekken n.l.: „verdwijn hier nu maar." Dat was de teneur van de opmerkingen. De Voorzitter zegt, dat dit zeker niet in zijn woorden lag. De heer Goslinga erkent dit. Wanneer men aan den anderen kant van de bestuurs tafel komt te zitten, bekijkt men zaken als deze anders dan men vroeger gedaan heeft. Spreker heeft uit den hoek van de Christelijk-Historischen niet veel waardeering voor zijn voorstel gehoord. De heer van Eek kan zich er niet mede vereenigen onder een „mits," dat spreker volkomen onderschrijft. Spreker hoopt, dat de suggestie, die de heer van Eek te dezen aanzien heeft geuit, zoozeer de instemming van het College zal hebben, dat de behoefte aan het schriftelijk vragenrecht in de toekomst niet aan den dag zal treden. Spreker trekt thans zijn voorstel in. De Voorzitter constateert, dat het voorstel van den heer Goslinga, (No. 22), luidende: „O.g. stelt den Raad voor het College van Burgemeester en Wethouders uit te noodigen de invoering van een schrifte lijk vragenrecht alsnog nader in overweging te nemen en gehoord de Commissie v/d Huishoudelijke Aangelegenheden, den Raad van de uitkomst hunner nadere overweging in kennis te stellen", is ingetrokken. De heer Goslinga behoeft na de afdoende wijze, waarop de Voorzitter en de heer Wilbrink de motie van den heer Hessing in zake de uitvoering van onderhoudswerken in eigen beheer (No. 10) hebben bestreden, daarover niet veel meer te zeggen. De heer Groeneveld meende echter te mogen zeggen, dat de haat tegen de gemeentebedrijven de bestrijders van deze motie dreef. Dat is werkelijk niet waar; dat mag de heer Groeneveld niet zeggen; dat is een Groeneveldiaansch gezegde. Onder het vorig College is het aantal rechtstreeksche gemeentebedrijven met één toegenomen, het gemeentelijk radiodistributiebedrijf. Om zuiver technische redenen, n.l. om de verschillende geleidingen in één hand te krijgen en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 12