DONDERDAG 25
FEBRUARI 1937.
95
Gemcentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Bergers e.a.)
ambtenaren er evenveel recht op als de arbeiders. Spreker
is er niet voor om die dienstrijwielen niet meer te verstrekken.
Inderdaad zullen sommige van die rijwielen zeer weinig ge
bruikt worden. In elk geval kunnen zij veel diensten bewijzen
en is het niet in het belang van de gemeente, er veel op te
bezuinigen. Indien er bij een tak van dienst te veel zijn, zal
het hoofd van dien tak van dienst wel zorgen, dat het aantal
verminderd wordt.
Spreker is niet bevredigd door het antwoord, dat de Wet
houder omtrent het Slachthuis heeft gegeven, maar zal thans
hierop niet nader ingaan, omdat het onderwerp anders afge
zaagd wordt. Spreker vertrouwt, dat binnenkort wel een
gelegenheid zal komen om er in den Raad opnieuw over te
spreken.
De heer Eikerbout vindt het antwoord van den Wethouder
van Financiën zeer sober. Spreker is bereid, wat zijn voorstel
in zake de opheffing van het gemeentelijk ongevallenfonds
(No. 18) betreft, met lange termijnen te rekenen. Gedurende
de 30 jaar van zijn bestaan heeft men in het fonds 223.000.
overgehouden van de bij de Rijksverzekeringsbank geldende
premie, die in het fonds werd gestort. Het gemiddelde jaar-
lijksche overschot was dus 7.500.Indien men de premie
halveert, onthoudt men het fonds elk jaar 2.500.meer
dan het gemiddelde jaarlijksche overschot. De Wethouder
heeft zóó sober geantwoord, dat hij zelfs met geen woord is
ingegaan op de vraag, of het de bedoeling van het College is,
dezen maatregel alleen voor het jaar 1937 of ook voor andere
jaren te nemen. Deze vraag is inderdaad moeilijk te beant
woorden, maar bij andere gelegenheden heeft men wel gezegd,
dat men gedwongen was, een maatregel te nemen, doch zeker
niet zou nalaten op een andere wijze in de moeilijkheid te
voorzien, indien de omstandigheden daartoe gunstig waren.
Uit de opmerking van den heer Goslinga, dat hij voor
één jaar geen bezwaar tegen den voorgestelden maatregel
heeft, blijkt, dat ook hij veronderstelt, dat het volgend jaar
deze maatregel niet meer zal worden toegepast.
De heer Hessing vergist zich, wanneer hij zegt, dat spreker
de koe wil slachten. De koe blijft leven, maar men tapt de
melk af. Bij aanneming van sprekers voorstel blijft de ver
zekering bestaan en ondervinden de werklieden geen moeilijk
heden.
Wanneer het geld van het gemeentelijk ongevallenfonds
voor andere doeleinden wordt gebruikt, wordt de koe droog
op stal gezet.
Spreker is het niet eens met den heer de Reede, dat het
aantal ongevallen zal verminderen door de toepassing van
geperfectionneerde werkwijzen. Ook bij het gebruik van
betere machines kunnen ongelukken plaats hebben.
Spreker vindt de gedachte van den heer de Reede niet
zeer helder: de heer de Reede erkent, dat de gemeente geld
noodig heeft en feitelijk tot belastingverhooging zou moeten
overgaan, maar toch vereenigt hij zich met den maatregel,
welken het College voorstelt, omdat het ongevallenfonds nog
een effectieve reserve heeft. Ook ten aanzien van het voorstel
van het College geldt zijn opmerking, dat de gemeente op
het oogenblik eigenlijk bezig is aan het potverteren. Prin
cipieel is en blijft het verwerpelijk, tot het nemen van der
gelijke maatregelen over te gaan. Niemand heeft dit betwist.
De stelling, dat de gemeente met het dragen van eigen risico
voordeeliger uit is dan met de aansluiting bij de Rijks
verzekeringsbank of met het overdragen van het risico aan
andere instellingen, is absoluut onjuist. Sinds de Rijks
verzekeringsbank een variabele premie heeft ingevoerd (Juli
1935) en men gedeelten van de gestorte premie kan terug
ontvangen, wordt de reserve tot een minder bedrag terug
gebracht. In het afgeloopen jaar heeft de Rijksverzekerings
bank 15 terugbetaald; bij een premie van 20.000.
per jaar beteekent het, dat men 3.000.of meer terug
ontvangt, naar gelang er meer of minder ongevallen hebben
plaats gehad.
Het is spreker dan ook niet duidelijk, waarom men tegen
zijn voorstel bezwaren inbrengt en dit te meer niet, waar de
aanneming er van vermeerdering van inkomsten voor de
gemeentelijke schatkist beteekent, welke vermeerdering vol
gens den heer de Reede dringend noodzakelijk is.
Spreker zal daarom gaarne vernemen, of het College voor
nemens is, ook in volgende jaren denzelfden maatregel voor
te stellen. Spreker vreest, dat op den eersten stap spoedig
de tweede zal volgen.
Wat de motie van den heer van der Voort in zake de
uitbreiding van de medezeggenschap (No. 11) betreft, heeft
Wethouder Tepe zeer te recht opgemerkt, dat men niet kan
verwachten, dat een dienstcommissie bij de behandeling van
een ontslag zich daarmede accoord zal verklaren. Deed zij
het wel, zij zou geen goede dienstcommissie zijn. Wanneer
Gemcentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Eikerbout e.a.)
in het particuliere bedrijf ontslag wordt aangekondigd en
dan de besturen met de directie gaan spreken, kan alleen
gesproken worden over de vraag, op welke wijze het ontslag
is te voorkomen, b.v. door de invoering van de 40-urige
werkweek of de toepassing van een rouleersysteem, waarbij
de eene week de eene arbeider en de andere week de andere
arbeider werkt. Het is in den gemeentedienst ten eenenmale
onmogelijk, dergelijke maatregelen te nemen. De heer van
der Voort beriep zich op de regeling te Utrecht, waar ook
de dienstcommissie kan worden gehoord, en deze de gelegen
heid heeft, de commissie van beheer te hooren. Over het
resultaat van „hooren" is spreker niet zeer enthousiast; in
het algemeen genomen loopt dit op niets uit. Als het werkelijk
tot het „hooren" beperkt moet worden, heeft het ook feitelijk
niets te beteekenen. Spreker zal dan ook zijn stem aan de
motie van den heer van der Voort niet geven. Spreker gelooft,
dat het geen resultaat zal hebben, indien het in de commissie
voor georganiseerd overleg wordt gebracht.
Spreker heeft zich na de toelichting, welke de heer Schüller
van zijn gewijzigd voorstel in zake de demping van het
Levendaal (No. 13 nieuw) heeft gegeven, nog meer dan eerst
over dit voorstel verwonderd. Het is zeer de vraag, of het
bestuur van het Werkfonds straks bereid zal zijn, Leiden
voor dit werk een bijdrage te geven, al is er voldoende geld
in het fonds, doordat de Regeering er kort geleden opnieuw
34 millioen voor gevraagd heeft. De Raad heeft immers op
2 December 1935 (Handelingen bl. 308) met 17 tegen 16 stem
men verworpen het voorstel van het College om te besluiten
tot het dempen van het Levendaal, voorzoover gelegen tus-
schen het Steenschuur en de Barbarabrug, zulks uit te voeren
bij wijze van werkverschaffing (Ingekomen St. 1935, No. 234)
en de heer Schüller gelooft wellicht zelf ook niet, dat het
bestuur van het Werkfonds nu bereid is, de gemeente aan
den noodigen steun te helpen. Men zou kunnen zeggen: laten
wij het probeeren en als het niet gelukt, kunnen wij weer
zien. Daarmede blijft voorloopig het Levendaal open en
spreker is van oordeel, dat demping daarvan noodzakelijk
is. Om die reden verzoekt spreker het College bij de over
weging van het voorstel van den heer Schüller, ook sprekers
denkbeeld in overweging te nemen, om, bijaldien soms het
Werkfonds geen subsidie voor dit werk verleent, het oude
voorstel (Ingekomen Stuk No. 234, 1935) na wijziging
van de begrooting, die wellicht noodig zal blijken in verband
met het duurder worden van de materialen aan de orde
te stellen, waardoor de Raad zich zou kunnen uitspreken
over de demping van het Levendaal. Ook indien het Werk
fonds geen bijdrage zou verleenen, zou spreker tot demping
willen overgaande mogelijkheid daartoe is aanwezig. Spreker
doet geen voorstel, omdat dit in deze omstandigheden abso
luut verkeerd zou werken; een besluit om wederom dit werk
te doen verrichten als onlangs is voorgesteld, zou beteekenen,
dat het Werkfonds daarin geen bijdrage zou verleenen.
De Voorzitter zegt, dat het College dan praeadvies zal
uitbrengen over dit voorstel. Daarbij zal dan worden ver
meld wat de uitvoering van het werk zooals vroeger voor
gesteld, dus zonder bijdrage van het Werkfonds, zal kosten.
Spreker zegt nog niet toe, dat het College zal voorstellen,
dit werk uit te voeren, maar in elk geval krijgt de heer
Eikerbout dan die inlichting.
De heer Eikerbout spreekt zijn waardeering uit voor den
arbeid, verricht door de ambtenaren van den Dienst voor
Sociale Zaken. Spreker kan zich zeer goed indenken, dat men
daar geregeld overgewerkt heeft, door de verschillende
maatregelen, die getroffen moesten worden, doch wanneer
men daarvoor, zooals uit de begrooting blijkt, 1.500.
beschikbaar moet stellen, zou men dan voor dat bedrag niet
beter enkele personen in dienst kunnen nemen, hetzij geheel,
hetzij gedeeltelijk? Spreker neemt dus dankbaar nota van
de toezegging van den heer van Stralen, dat binnenkort
wellicht door uitbreiding van werkgelegenheid aan dit over
werk een eind zal worden gemaakt, want in dezen tijd acht
spreker over het algemeen overwerk allerminst op zijn plaats.
De heer van Weizen verzoekt den Voorzitter, naar aanlei
ding van diens antwoord inzake de motie-Schüller tot op
neming in het Bestuur der Gemeentelijke Woningstichting
van een bewoner der gemeente-woningen (No. 12), te onder
zoeken of en inhoever het wenschelijk zou zijn meer contact
met de bewoners van deze gemeente-woningen te onder
houden. Deze aangelegenheid is ongetwijfeld de aandacht
waard. Met deze bewoners wordt alleen individueel gesproken;
zij worden nimmer bijeengeroepen om hun grieven kenbaar
te maken; het verdient ongetwijfeld overweging om na te
gaan op welke wijze daarin verandering gebracht zou kunnen