DINSDAG 23 FEBRUARI 1937.
59
Gemecntebeg rooting Algemeenc beschouwingen,
(de Reedc.)
inhoudt. Dat is ook niet mogelijk, want de leening is con
tractueel aangegaan. De Eegeering kon dus niet meer doen
dan verklaren, dat, indien mocht blijken, dat dergelijke
leeningen de renteverlaging in den weg staan, zij bereid is,
daarover te praten. De heer Hessing trachtte dit weg te
praten, maar het valt niet weg te praten. Het feit kan ieder
bekend zijn en het College moest zeker weten, dat de Eegeering
niet bereid is, op dit gebied incidenteel iets te doen. Daarom
is deze post niets anders dan camouflage.
De Leidsche Duinwater Maatschappij heeft het noodige
gedaan om de gemeente door de moeilijkheden heen te
helpen. De uitkeering, die vroeger ongeveer 90.000.be
droeg, is opgevoerd tot 300.000.nadat de gemeente
eenmaal de aandeelen der maatschappij had overgenomen.
Zij geeft haar volle winst nu aan de gemeente, zoodat er voor
het maken van eenige extra reserve niets overblijft. Nu
moge dit in dezen tijd niet zoo heel erg zijn, in dit geval
zijn er voor de vorming van een dergelijke extra reserve
toch wel redenen. Spreker herinnert aan de geruchtmakende
rede van het voormalige Raadslid, den heer Donders, waarin
werd medegedeeld, dat de Directeur van het Bureau voor
Drinkwatervoorziening een zeer ongunstige meening had
van de capaciteit der Leidsche duinwaterleiding. Die meening
was niet geheel uit de lucht gegrepen, want thans blijkt
voortdurend, dat men allerlei middelen moet aanwenden om
de moeilijkheden der waterwinning in evenwicht te brengen
met den omvang van het verbruik. Men heeft uitgebreid en
heeft nog verdere uitbreiding op het oog, maar des ondanks
moet men de tarieven wijzigen om te bereiken, dat de ver
bruikers zuiniger met het water omgaan. Dit complex van
maatregelen bewijst, dat er iets hapert aan de waterwinning.
Gaat men op den tegenwoordigen voet voort, dan zal blijken,
dat de maatschappij niet zooveel kan leveren als de stad en
de andere afnemers noodig hebben. Er is geen direct gevaar,
maar toch is de uiterste voorzichtigheid geboden. In een
dergelijk geval, waarin eenige afschrijving op het kapitaal
mogelijk zou moeten zijn wegens het bizondere risico, dat
de gemeente door de overneming van 1.300.000.aan
aandeelen loopt, laat men de aflossing op de leening na,
waarvoor men als eenig motief aanvoert, dat het geen gebruik
is, op aandeelenbezit af te schrijven. Spreker zou wel eens
willen weten, wie de auctor intellectualis van dit mooie
argument is. De gemeente mag daarmede immers geen
rekening houden. Zij mag ook geen leening voor het grond
bedrijf sluiten zonder op den grond af te lossen. Alleen als
de grond via het grondbedrijf als bouwgrond kan worden
verkocht, kan men de aflossing rekken. Anders moet men
de leening wel degelijk in 40 jaar aflossen. Hier geldt het een
soortgelijk geval. Dit gemeentelijk bezit is uit leeningsgeld
betaald en men kan het niet in een grondbedrijf brengen.
Op grond van de eischen van hen, die de gemeentelijke
financiën controleeren, zal men deze leening dus onher
roepelijk geleidelijk moeten aflossen.
De vermindering der subsidies beschouwt spreker als een
noodzakelijk gevolg van den toestand. In verband hiermede
stelt hij de vraag, hoe de gemeente nu een einde kan maken
aan het opteren van wat zij niet meer heeft. Zij teert thans
niet meer op haar reserves, maar op hetgeen zij niet meer
bezit. Naar sprekers meening is er maar één middel, n.l.
belastingverhooging. Hij weet, dat dit de geheele stad onaan
genaam in de ooren klinkt, maar hij durft zijn verantwoorde
lijkheid als Eaadslid, in het bizonder op de hoogte van
financieele aangelegenheden, ten volle te dragen en verklaart
dus ronduit, dat belastingverhooging het eenige middel is
om den teruggang te stuiten. Het College heeft dit niet
weerlegd. Burgemeester en Wethouders maken zich er van af
door te zeggen, dat zij dit middel gevaarlijker achten dan
de middelen, welke zij voorstellen. Dat is echter geen argu
ment. Men had mogen verwachten, dat Burgemeester en
Wethouders uitvoerig zouden aantoonen, waarom de mid
delen, die zij voorstellen en die, naar zij zelf toegeven, be
denkelijk zijn, beter zijn dan belastingverhooging. Waarom
is het beter, de gemeente eerst nog verder achteruit te laten
gaan en dan later toch met belastingverhooging te komen?
Men moet niet denken, dat Leiden haar tegenwoordige
belasting zal kunnen handhaven te midden van gemeenten,
die op dit gebied al het maximum hebben bereikt. Nu de
gemeente het geld zoo broodnoodig heeft, begrijpt spreker
niet, dat men den moed heeft, belastingverhooging af te
wijzen. De heer Goslinga betoogde, dat belastingverhooging
niet helpt, omdat zij zichzelf opheft. Dat is soms waar, maar
men moet niet vergeten, dat de belastingdruk hier nog
dezelfde is als in den goeden tijd en dat de opbrengst kon
worden gehandhaafd; terwijl er een middel moet worden
gevonden om den teruggang der gemeente tegen te houden.
Dit is het punt in de begrooting, dat spreker het meest
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen,
(de Reede e.a.)
tegenvalt en het is zijn grootste grief tegen den heer van Eek,
dat deze namens zijn fractie met een dergelijke belasting-
politiek instemt. Zijn de leden tier S.D.A.P. en andere Raads
leden mét de leden van het College dan financieele avontu
riers, die het er maar op wagen en rekenen op een kentering,
die de opbrengst der belastingen zal doen stijgen? Op een
zoo onzekeren grondslag kan men geen zaken doen. Als er
geen andere goede middelen worden gevonden om tot een
reëel sluitende begrooting te komen, is naar sprekers over
tuiging thans het moment voor belastingverhooging gekomen.
Nu moeten de heeren niet in alle talen zwijgen over het
fraaie slagzinnetje, dat men het geld moet halen waar het is!
Nu is het tijd om dit te gebruiken. Toen men het geld alleen
wilde gebruiken voor onbereikbare idealen, had men het
moeten verzwijgen, maar nu is dit het eenige middel om
Leiden financieel gezond te maken, dat ieder zijn deel van
den last op zich neemt door wat meer op te brengen. Het
spijt spreker dit te moeten zeggen, maar eerlijkheidshalve
moet hij dat doen. Als men dien weg volgt, behoeft men niet
met allerlei zonderlinge financieele regelingen te komen, die
de lasten op de toekomst leggen. Dan behoeft men ook den
kleinen subsidiepost niet aan te tasten in een tijd, waarin
de betrokken instellingen de subsidies zoo hard noodig
hebben. Anderen hebben reeds gezegd, dat het onverant
woordelijk is, het bewaarschoolonderwijs nog lager te sub
sidieeren dan nu reeds het geval is, met het fraaie argument,
dat op het openbaar bewaarschoolonderwijs niet meer kan
worden bespaard en dus de besturen der bizondere bewaar
scholen de vrijheid moeten hebben, de besparing op het
personeel te verhalen. Spreker zegt tot den heer Groeneveld,
dat hij het er mede eens is, dat het openbaar bewaarschool
onderwijs blijft zooals het thans is, maar dat hij zich niet
kan vereenigen met de methode om de vermindering van de
subsidie aan het bizonder bewaarschoolonderwijs op de
leerkrachten van dat onderwijs te verhalen. Deze menschen
hebben niet minder behoeften dan de waarlijk niet hoog
bezoldigde onderwijzeressen van het openbaar bewaarschool
onderwijs. Men moet inzien, dat dit onderwijs een sociale
strekking heeft en spreker begrijpt niet, hoe men het kan
verantwoorden, het aan dergelijke nuttige instellingen onmo
gelijk te maken, haar taak op bescheiden wijze te verrichten
en tegelijkertijd een gepaste belastingverhooging achterwege
te laten.
De heer Groeneveld merkt in aansluiting aan het betoog
van den heer de Eeede op, dat men 10.000.wil bezuinigen
op het onderwijs, waarvan 8.000.op het bewaarschool
onderwijs en vraagt, hoe men tot deze belangrijke bezuiniging
wil geraken. Daarover wordt in de begrooting niets mede
gedeeld en toch is het spreker lang niet onverschillig, hoe dit
zal gebeuren.
In de afdeeling heeft spreker aangedrongen op het ver
strekken van een legitimatiebewijs aan de Raadsleden,
zooals hij al meermalen heeft gedaan. Vroeger werd dit
afgewezen, maar ditmaal zegt het College: als men alleen
een legitimatiebewijs wenscht, hebben wij tegen het verzoek
geen bezwaar. Dit is wel niet precies wat spreker bedoelt,
maar het is toch een groote stap in de goede richting. Hij
hoopt dus, dat een dergelijk stuk aan de Raadsleden zal
worden verstrekt. Zoo schreef de heer Donders, secretaris
van de Sportstichting, in antwoord op een desbetreffend
verzoek, dat Raadsleden op vertoon van een bewijs van
Raadslidmaatschap recht van toegang hebben tot de wed
strijden, Dat bewijs bezitten de Raadsleden echter niet.
Het verwondert spreker, dat de heer Donders, als oud-
Raadslid, dit niet weet.
Voorts heeft spreker voor de zooveelste maal voorgesteld,
een centrale reparatie-inrichting voor auto's te stichten.
Ook dit denkbeeld werd vroeger altijd afgewezen. Nu zeggen
Burgemeester en Wethouders, dat de stichting van zulk
een werkplaats ook hun gewenscht voorkomt en dat zij
daartoe strekkende voorstellen van den Directeur der Licht
fabrieken wachten. Spreker is daarmede zeer ingenomen.
Hij acht dit in het belang der gemeente. De heer Goslinga
is er tegen, omdat hij het in het nadeel van den middenstand
acht. Dat is natuurlijk niet geheel te ontkennen. Wat voor
den één een voordeel is, is voor den ander gewoonlijk een
nadeel, maar het gemeentebelang moet hier naar sprekers
meening den doorslag geven. De heer Goslinga beweerde
in dit verband, dat de sociaal-democraten vijanden zijn van
den middenstand. Dat waren zij althans vroeger, zei de heer
Goslinga. Spreker heeft daarvan nooit iets bemerkt, hoewel
hij dagelijks met middenstanders omgaat. In een winkel
ziet men spreker ook altijd heel graag komen! Van een
vijandige verhouding tusschen de sociaal-democraten en den
middenstand is dan ook nooit sprake geweest. Het is heel