DINSDAG 23 FEBRUARI 1937. 57 Gemcentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Lombert e.a.) papier en envelloppen van den opgeheven dienst, laat men Burgemeester en Wethouders in de Memorie van Antwoord zeggen, dat die opmerking aan het College ,,een raadsel" is. De Voorzitter: Wij zijn geen marionetten, wij zeggen het zelf! De heer Lombert zegt, het raadsel gaarne te zullen oplossen door aan het College een viertal brieven ter inzage te geven, die hem aanleiding tot zijn desbetreffende opmerking hebben gegeven. Intusschen is hij dankbaar voor de mededeeling, dat van het oude materiaal nog wel gebruik wordt gemaakt. Naar aanleiding van de mededeeling in de Memorie van Antwoord, dat het in orde maken van de Nutszaal tot het houden van Raadsvergaderingen 22.kost, (Wethouder Verweij: 22.50!), heeft spreker zich afgevraagd, welke gelukkige voor zulk een minimalen arbeid een dergelijke hooge belooning geniet. Van overtuiging, dat er nog heel wat kan worden bezuinigd, blijft spreker er bij het College op aandringen actief werkzaam te zijn om te komen tot een verder doorgevoerde bezuiniging bij alle diensten. Gaarne zou spreker alsnog antwoord ontvangen op de vraag, waarom de sociaal-democratische Wethouders wel aan den vooravond van den derden October aanwezig waren bij de ontvangst ten Gemeentehuize, doch niet bij de krans- legging in het van der Werffpark. Spreker hoopt, dat zij ook in dit opzicht blijk zullen geven van een royaler standpunt. Spreker waardeert het, dat de Directie van de Licht fabrieken de meteropnemers-incasseerders althans nog in de gelegenheid wil stellen een, zij het bescheiden, inkomen te verdienen, en hij hoopt, dat zij daarbij een niet al te schriel standpunt zal blijven innemen. Voor spreker staat het vast en deze overtuiging wordt door bekwame rechtsgeleerden gedeeld dat de Lichtfabrieken wel degelijk aansprakehjk blijven voor de sociale lasten van deze personen, al wordt in het schrijven der Directie aan de betrokken personen dan ook de suggestie gewekt, alsof dit niet meer het geval zou zijn. Met genoegen heeft spreker kennis genomen van de toe zegging, dat aan de verkeersregeling bij de Prinsessekade speciale aandacht zal worden gewijd en hij hoopt, dat dit tot verbetering zal leiden. Herinnerend aan de mededeeling in de pers, dat de Burge meester van een naburige gemeente het politiepersoneel in de gelegenheid heeft gesteld, een soort examen af te leggen in speurzin, geeft spreker den politie-autoriteiten te Leiden in overweging de verkeersagenten nu en dan uit te wisselen met agenten in plaatsen, waar nog meer verkeer is dan te Leiden en hen bij voorbeeld een veertien dagen te plaatsen onder commando van den Commissaris van politie te den Haag, niet als vacantie, maar om iets meer te leeren van verkeersregelingen. Slecht voldaan is spreker over het antwoord in zake het politietoezicht in de buitenwijken en de daar voorkomende ergerlijke baldadigheid. (De heer Manders: Ach!). Spreker kan begrijpen, dat de heer Manders, die op een dorp woont, waar geen kip en geen mensch komt, „ach" roept, maar wanneer hij kennis zou nemen van den toestand in de arbeidersbuitenwijken, dan zou hij dat „ach" achterwege laten. De verwijzing naar de Memoriën van Antwoord van vorige jaren, acht spreker weinig bemoedigend, en hij her innert aan het antwoord van den Burgemeester bij de be handeling van de begrooting voor 1936, namelijk om althans per rijwiel meer contröle in de buitenwijken te doen plaats vinden. Niet alleen in de buitenwijken, ook in de binnenstad, acht spreker een doeltreffender contröle vaak dringend noodzakelijk, bij voorbeeld op den Stationsweg, daar het opgeschoten janhagel des avonds na acht uur en den ge- heelen Zondagnamiddag dezen toegangsweg tot de stad onveilig en ongenietbaar maakt. Een groote verbetering zou reeds kunnen zijn het brengen van meer continuïteit in het optreden der surveilleerende agenten. Sommige agenten zorgen er voor, dat excessen achterwege blijven, maar anderen trekken zich van den toestand niets aan en loopen gemoede reerd op en neer zonder oog te hebben voor de plaats vindende excessen. Met den heer Hessing is spreker ten slotte van meening, dat de concessie aan de Eltax geenszins in het algemeen belang, noch in het belang der gemeente is te achten. Indien de N.Z.H.T.M. tengevolge van deze deloyale concessie de exploitatie van haar stadslijn zou moeten beëindigen, zou een behoorlijk geoutilleerd bedrijf zeer aanmerkelijk benadeeld zijn geworden, een bedrijf met een personeel, waarvan de rechtspositie redelijk, althans aanmerkelijk beter geregeld is Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Lomhert e.a.) dan die bij de onderneming, waaraan het College de concessie gemeend heeft te moeten verleenen. De N.Z.H.T.M. is tevens een groot afnemer van de Licht fabrieken, en al is dit voor spreker niet het voornaamste argument, over het gemak, waarmede de heer Goslinga de tram meende te kunnen verdringen, heeft hij zich toch ernstig verwonderd. Wanneer tijdens het Wethouderschap van den heer Goslinga in de Commissie voor de Financiën een concessie aan een grooten afnemer ter sprake kwam, dan nam de heer Goslinga steeds het standpunt in, dat zulke klanten in waarde gehouden moesten worden, daar zij de steunpilaren zijn van het bedrijf. Dit geldt echter ook voor de N.Z.H.T.M., zoodat er, ook op dien grond alle reden is, ook met haar belangen ernstig rekening te houden. Met den heer Hessing hoopt spreker een nadere toelichting te mogen ontvangen van de motieven, welke Burgemeester en Wet houders hebben geleid tot het verleenen der concessie aan de Eltax. Spreker hoopt, met den heer Hessing, een nadere toe lichting te mogen ontvangen op de voorwaarden en op de motieven, die Burgemeester en Wethouders tot het verleenen van deze concessie hebben geleid. De heer de Reede merkt op, dat de crisis gewoonlijk als de oorzaak van alle moeilijkheden wordt beschouwd, ook wat den financieelen toestand der gemeente aangaat. Toch is dit niet geheel juist. Er zijn ook andere factoren, die een woordje meespreken. Een belangrijke factor vormt de post rente en aflossing van leeningen, die voor de crisis een aanmerkelijke stijging heeft ondergaan en die ook thans nog niet stilstaat. In 1924 moest hiervoor ongeveer 200.000.worden opge bracht ten behoeve van objecten, die geen directe opbrengst opleverden en in 1934 540.000.een stijging dus van niet minder dan 340.000.Het is ook opmerkelijk, dat de crisis weinig invloed had op de opbrengst der belastingen en andere middelen. Deze opbrengst was in 1935 zelfs hooger dan in 19241927. Bovendien hebben de bedrijven mede gewerkt tot de versterking der middelen op een wijze, die bijna onbegrijpelijk is. In 1924 werd daaruit een bedrag van ƒ660.000.— gehaald, in 1934 1.737.000.—. Bleef het nu daarbij, dan zou men daarmede eenigszins vrede kunnen hebben, maar bovendien is er in de jaren 19301935 ook een en ander gebeurd met de reserves der gemeente. De reserve van de lichtfabrieken, de algemeene reserve en de voordeelige saldi der gewone diensten bedroegen in 1930 ongeveer ƒ3.000.000.en terwijl men er aan gewend was, dat dit bedrag altijd een eenigszins stijgende tendenz ver toonde, hield deze in 1930 op en maakte plaats voor het tegengestelde. In 1935 bleek het totaal der reserves te zijn teruggeloopen van 2.981.000.tot 1.735.000.De ge meente was dus gedwongen, in deze 5 jaar 1.246.000.op te maken. Men spreekt nog altijd van een sluitende be grooting. Spreker heeft wel eens meer gezegd, dat dit geen juiste terminologie is. Men moet thans liever het nuchtere feit constateeren, dat de gemeente bezig is, haar kapitaal te verteren, dan de goe gemeente voor te houden, dat de be grooting sluitend zou zijn. Dit is niets anders dan een soort van camouflage, althans voor de groote massa, die niet op de cijfers kan ingaan en zich ook niet de moeite geeft, dat te doen. Ondanks dit feit is de heer Hessing van meening, dat de positie van Leiden nog altijd ongeschokt is. Spreker geeft toe, dat alles betrekkelijk is. Maar men moet toch een onver beterlijk optimist zijn en eigenaardige financieele opvattingen hebben om dit te beweren, nu er zulke kapitalen zijn ver dwenen en nog meer kapitalen zullen verdwijnen. De heer van Eek verklaarde, dat de begrooting hem is meegevallen. Ook dit is een relatief begrip. Men kan altijd zeggen, dat iets meevalt, maar zou het niet juister zijn, tevens te erkennen, dat de toestand uiterst kritiek is en dat daaruit ook het feit te verklaren is, dat deze begrooting in geen enkel opzicht de signatuur draagt der S.D.A.P. en van het feit, dat zij thans voor het eerst is opgemaakt onder den sterken invloed van een sociaal-democratischen Wethouder van Financiën? Dit is het eenige wat spreker in deze be grooting is meegevallen en hij constateert dit met genoegen, omdat daaruit blijkt, dat zelfs de verstoktste optimist, die rondloopt met hoogdravende ideeën van hetgeen de ge meenschap moet kunnen tot stand brengen, weet te erkennen, dat hij rekening heeft te houden met de feiten. Dit had men vroeger meer moeten doen. Spreker zegt dit niet om een blaam op anderen te werpen. Hij betrekt zichzelf hierin ook. Men leefde veel te optimistisch en zag de zaken niet zooals zij waren. Men dacht, dat het geld van zelf kwam en dat een enkel jaar van narigheid de gemeente niet deren kon. Nu blijkt, dat een reeks van jaren van narigheid voldoende

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 7