52
DINSDAG 23 FEBRUARI 1937.
Gemeentebeg rooting Algemcene beschouwingen.
(Hessing.)
schier encyclopaedische kennis omtrent de S.D.A.P. vandaan
gehaald heeft. Onder het hoofd „Liberale koffietafel" leest
men n.l. in de Nwe. Rott. Ct. van 6 October 1935
„Dank zij het initiatief van een vijftal leden der Ilaagsche
af deeling van de Liberale Staatspartij de Vrijheidsbond,
kunnen voortaan de liberalen der residentie en hun geest
verwanten in de omliggende gemeenten elkander eens per
maand aan een liberale koffietafel in Excelsior ontmoeten."
Uit het verdere verslag blijkt, dat de voorzitter er hulde
heeft gebracht aan den initiatiefnemer, „die het eerst de
samensmelting van het culinaire en cultureele element be
pleit heeft", en verder aandacht heeft gevraagd voor „de
liberale winterbijeenkomsten in Musica met arbeiders".
Spreker verwacht, dat daar niet druk gediscussieerd zal
worden, maar hoopt, dat de heer van der Laan voor
de Liberale koffietafel een uitnoodiging zal hebben ont
vangen, want gedachtig aan het gezegde „hij spreekt goed,
maar hij eet beter", meent spreker, dat hij aan die tafel
geen slecht figuur zal slaan.
De rede van den heer Würtz, aldus spreker, stak gunstig
af bij die van den heer van der Laan. Terwijl de laatste
den stijl betracht van het Nationaal Dagblad en van Volk
en Vaderland, verklaarde de heer Würtz zich met de laster
lijke verdachtmakingen van de N.S.B. niet te kunnen
vereenigen. Waar de heer W^iirtz verwees naa»r een ver-
kiezingspamfletwil spreker echter vragen, of hij voor zijn
rekening neemt de lasterlijke aantijgingen, die daarin voor
komen, n.l.:
„Aan het brutale opdringen van Rood heeft niemand paal
en perk gesteld. Rustig gaat in onze openbare scholen de
onderwijzer voort den kinderen van ons volk het begrip
„Vaderland" te ontnemen, de nationale beteekenis van
Oranje als samenbindend element in ons volksleven weg
te doezelen.
Schrijnend is veelal het onrecht, dagelijks bij de steun-
uitkeeringen begaan; en hoeveel schrijnender zal het worden,
wanneer straks een socialist de afdeeling Sociale Zaken te
beheeren zal krijgen
Ten opzichte van het streven van de partij van den
heer Würtz acht spreker voorzichtigheid geboden, want in
een verslag van een congres van Nationaal Herstel leest men:
„Bij de beantwoording van ingekomen vragen deelde de
heer van Gijbland Oosterhoff mede, dat het hoofdbestuur
besloten heeft het volgend jaar weer aan de verkiezingen
deel te nemen.
Ter verduidelijking van het groote gevaar van Moscou
wees spreker naar Spanje. Daar waren drie jaar geleden
nog slechts 800 communisten, maar hun opzet is zoo goed
geslaagd, dat thans het geheele land in vuur en vlam staat.
En dan durft men degenen, die daartegen opkomen en
hun vaderland voor ondergang trachten te verdedigen
„rebellen" noemen, die in opstand zijn gekomen. Wanneer
dat hier gebeurt, zullen, zoo beloofde deze heer, wij hetzelfde
doen en ons kan men toch werkelijk niet van opstandigheid
betichten. Daarop volgde applaus."
Wanneer men zelf zoo weinig begrip toont van wat wel
en wat niet geoorloofd is, dan past het wel in de laatste
plaats, de S.D.A.P. onbetrouwbaarheid te verwijten.
Thans komende tot het Sectieverslag citeert spreker het
volgende gedeelte van het Antwoord, op pag. 29, naar aan
leiding van de vraag om betere verbindingen van de buiten
wijken met het centrum van de stad:
„Ingevolge die gedragslijn is dezer dagen, nadat gebleken
was, dat met de directie van de tram geen aannemelijke
regeling was te treffen, aan de N.V. Eltax met ingang van
1 Maart a.s. vergunning verleend tot het in werking bren
gen van een autobus-ringlijn langs de route Station, Stations
weg, Steenstraat, Prinsessekade, Kort Rapenburg, Breestraat,
Korevaarstraat, Levendaal, Plantage, Ilooge Rijndijk, Burg-
gravenlaan, Fruinlaan, Cobetstraat, de Laat de Kanterstraat,
Thorbeckestraat, Zeemanlaan, Koninginuelaan, Heerenstraat,
Witte Singel, Noordeinde, Kort Rapenburg, Prinsessekade,
Steenstraat, Stationsweg, Station, beurtelings in een van
beide richtingen. Deze lijn is dus als 't ware een uitbreiding
van den bestaanden autobusdienst van het Station naar de
de Laat de Kanterstraat. Mocht de nieuwe lijn in den tijd
van een jaar niet rendabel blijken, dan herleeft de bestaande
dienst weer."
Het vervoerswezen zal naar sprekers meening maar matig
aan het vergrooten of verkleinen van de conjunctuurschom
melingen kunnen bijdragen, maar toch is er geen bedrijf,
dat zoo sterk de gevolgen van die schommelingen onder
gaat, en er is dan ook wel haast geen tak van volkswel
vaart, waar zooveel over ordening wordt gesproken en ge
schreven als bij dezen. Dit geldt niet alleen voor Nederland,
doch voor alle landen der wereld. In ons land is daarvoor
Gemeentcbegrooting Algemcene beschouwingen.
(Hessing.)
reeds in 1923 de Staatscommissie Patijn ingesteld, die de
Regeering omtrent deze vervoersordening had te adviseeren.
Ordening in het vervoerswezen wil zeggen, dat men hoeveel
heid en aard der te vervoeren personen en goederen laat
bepalen hoe groot het geheel der verkeersmiddelen moet
zijn en de soort van elk daarvan.
Ordening in het vervoerswezen is daarom van zoo'n groot
belang, omdat bij de financieele uitkomsten van bijv. vele
trams de overheid rechtstreeks of zijdelings zeer sterk be
trokken is. Een scheeve gang van zaken heeft invloed op de
schatkist en dus op de belastingbetalers. Doordien de laat-
sten de gevolgen van den slechten bedrijfsgang voelden in
hun portemonnaie, grijpt men hier algemeen naar het middel
der ordening, al mogen van velen ook de beginselen nog
zoo vloeken met de ordeningsgedachte in concreto.
Het is daarom een algemeen belang, dat de omvang van
het vervoerstelsel zoo groot wordt gemaakt en gehouden
als met behoorlijk gebruik ervan overeenstemt. Het vol-
gebruik moet zooveel mogelijk benaderd worden: vervoer
middelen en vervoersaanbod moeten met elkander in over
eenstemming worden gebracht en gehouden.
Er dient dus voor gewaakt te worden, dat het vervoers
systeem niet noodeloos en zonder zin of plan en redelijk
heid wordt uitgebreid. Men kan met geringe kapitaalsbedragen
volstaan om een autodienst te gaan exploiteeren, en als
men de noodige bedrijfsvrijheid heeft, is er ook nog wel
een traject op te schommelen, waar men de meest voor-
deelige vrachten van de bestaande ondernemingen wegkaapt,
de anderen het verlies bezorgende.
Overal wordt binding en ordening van het vervoer thans
wel noodig geacht. Ook de overheid heeft dit beginsel reeds als
juist erkend.
Toen de autobussen in ons land het leven aan de spoor-
en tramwegen enaan zich zelve zuur begonnen te
maken, is in 1926 reeds het vergunningsstelsel ingevoerd,
waarbij uitzetting naar welbehagen van het aantal bus
diensten onmogelijk werd gemaakt en aan de exploitatie
voorwaarden konden worden verbonden, teneinde de onge
breidelde concurrentie en uitbreidingsvrijheid te beteugelen.
Het is merkwaardig, dat in zoowat alle landen, ook daar,
waar de regeering zweert bij bedrijfsvrijheid, waar zij wars
is van ordening, verfoeit in te grijpen in het voortbrengings-
stelsel, de overheid in het vervoer ingrijpt, wil ordenen en
regel betrachten.
Al is die regeering nog zoo doordrenkt met liberaal
economische begrippen, hier spreekt haar beginsel niet meer,
zij verlaat het hier geheel en met overtuiging, ook de
Nederlandsche Regeering, ook de bedrijfsvrijheidlievende
minister Colijn, ook de liberale minister van Lidth de Jeude.
In het zoo beruchte bezuinigingsontwerp heeft de Regee
ring haar beginselen omtrent de coördinatie van het ver
keer ofwel de verkeersordening ontvouwd en met instem
ming heeft spreker er kennis van genomen, al is hij dan
ook niet geheel voldaan.
Spreker citeert de volgende markante gedeelten uit de
toelichting:
„Terwijl, wat de veiligheid van het verkeer betreft, elk
verkeersmiddel eigen voorschriften vordert, eischt de eco
nomische zijde van het vraagstuk de beschouwing van het
verkeersapparaat als één geheel, zooals door het Verkeers-
fonds tot uitdrukking wordt gebracht en is de voornaamste
taak der Overheid, tusschen de verschillende verkeersmid
delen een zoodanige ordening of coördinatie tot stand te
brengen, dat eenerzij ds de groei en ontwikkeling van elk
verkeersmiddel ten dienste van die verkeersbehoeften, zoo
min mogelijk wordt belemmerd, doch anderzijds een on
economisch overcompleet aan vervoercapaciteit wordt
voorkomen."
In Spoor- en Tramwegen van 1 September 1936 geeft
Dr. Ir. J. G. J. C. Nieuwenhuis, directeur van de Rotter-
dajnsche Tram, enkele belangrijke beschouwingen, waaruit
spreker het volgende wenscht aan te halen:
„Toen het motorverkeer op de openbare wegen verscheen,
was er van een zekere monopolistische positie der spoor- en
tramwegen eigenlijk in het geheel geen sprake meer.
Aangezien dit motorverkeer aan veel minder verplichtin
gen had te voldoen, dan die, welke de Overheid aan de
spoor- en tramwegen had opgelegd, beteekende de „vrije
concurrentie" voor het motorverkeer niets anders dan een
bevoorrechte positie voor dat vervoer, en tegelijkertijd een
ongemotiveerde benadeeling der spoor- en tramwegen."
Spreker haalt dit aan, omdat men de veronderstelling
zou kunnen opperen, dat men het bij voorbaat onjuist zou
kunnen vinden om autobusdiensten in het leven te roepen.
Dat is niet het geval.
De Memorie van Antwoord zegt dit: