66 DINSDAG 23 FEBRUARI 1937. Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen, (van der Voort e.a.) meteropnemers in lossen dienst moet nemen en ook 2 jongste- bedienden met het incasseeren heeft belast, blijkt, dat men behoefte had aan het personeel, dat men heeft laten af vloeien. Het is niet sprekers bedoeling, deze zaak op de spits te drijven, maar spreker vraagt het College wel, te willen over wegen om indien aan de Lichtfabrieken meteropnemers in lossen dienst noodig zijn, hen te recruteeren uit de z.g. agenten in de buitengemeenten, waardoor deze personen het verlies van 400.dat zij jaarlijks door dezen maatregel lijden, gedeeltelijk kunnen herstellen. Bovendien is het gewenscht, dat men bij eventueele vacatures van meteropnemer ook aan deze agenten denkt. Het antwoord, dat het College heeft gegeven op de op merkingen, die in de sectievergaderingen omtrent de rechts positie van het politiepersoneel zijn gemaakt, is eenigszins bevredigend. Spreker vertrouwt, dat de Raad de voorstellen betreffende de regeling van deze rechtspositie spoedig kan te gemoet zien. Spreker herinnert het College thans aan zijn voorstel in zake de toekenning van premies wegens deel neming aan de bestrijding van branden, dat om praeadvies in handen van het College is gesteld. De regeling van de rechtspositie van het losse personeel in dienst van de gemeente is nog steeds niet tot stand ge komen. Het College zegt wel in de Memorie van Antwoord, dat nog slechts in zeer enkele gemeenten een volledige regeling van den rechtstoestand van het op arbeidscontract werkzame personeel is tot stand gekomen, maar uit een lijstje, dat spreker voor zich heeft, blijkt, dat het reeds in 30 gemeenten (waaronder plaatsen als Alkmaar, Arnhem, Delft, Enschede, Maastricht, Schiedam en Zwolle) is geschied. Spreker hoopt dan ook, dat deze regeling voor Leiden spoedig zal tot stand komen en hij er bij de behandeling van de begrooting voor 1938 niet meer over behoeft te spreken. Spreker heeft uit een opmerking van den Voorzitter van de Commissie voor Georganiseerd Overleg begrepen, dat de richtlijnen voor de bevordering van ambtenaren en werk lieden alvorens te worden vastgesteld een punt van bespreking in het Georganiseerd Overleg zullen uitmaken. De heer Tepe zegt, dat het College juist omdat dit het geval is thans niets naders daaromtrent in de Memorie van Antwoord heeft kunnen mededeelen. De heer van der Voort zal op dien grond thans met het antwoord van het College genoegen nemen en omtrent deze zaak geen positieve uitspraak uitlokken. Uit hetgeen spreker op blz. 28 van de Memorie van Ant woord heeft gelezen omtrent de bevordering van agenten 2e klasse tot agenten le klasse, heeft hij den indruk gekregen, dat het politiepersoneel te Leiden eenigszins het stiefkind is. Deze indruk is bij hem versterkt door het afwijzende ant woord, dat de Burgemeester heeft gegeven op het verzoek van de gezamenlijke organisaties van politiepersoneel om het personeel ten aanzien van den dag verlof, die gegeven is ter gelegenheid van het huwelijk van Prinses Juliana, gelijk te stellen met het overige gemeentepersoneel, dat met uitzondering van de brugwachters en het politiepersoneel op 7 Januari vrijaf is geweest. Het spreekt wel vanzelf, dat het politiepersoneel dien dag niet gemist kon worden, maar er zijn ook Rijksdiensten en -bedrijven, waarvan het personeel dien dag geen verlof kon krijgen. De Minister heeft echter in overweging gegeven, het personeel in plaats van op 7 Januari op een anderen datum een dag verlof toe te kennen. Aangezien deze zaak niet in de sectie-vergaderingen is behandeld, zal spreker thans geen antwoord op zijn op merkingen krijgen, maar hij meende toch de zaak te moeten bespreken, omdat daaruit blijkt, dat ten aanzien van het gemeentepersoneel met twee maten wordt gemeten. Volgens de Memorie van Antwoord verdient het geen aanbeveling agenten tweede klasse, die niet in het bezit zijn van een politie-diploma met aanteekening tot agent eerste klasse te bevorderen, omdat dan een zeer voorname prikkel om zich verder te bekwamen zou worden weggenomen. Is men van plan aan het prikkelen te blijven? Het gaat hier om vijf agenten tweede klas. De bij de politie overgenomen brand- wachts zijn ingedeeld in de loongroep van agent eerste klasse, in verband met het vroeger door hen genoten salaris. Nu heeft men de eigenaardige verhouding, dat de agenten tweede klasse met vele dienstjaren in salaris achterstaan bij personen, die afkomstig zijn van de brandweer, die zich niet kunnen beroepen op een langen diensttijd als politieagent. De agenten tweede klasse zijn allen agenten met een langen diensttijd, die verscheidene keeren examen hebben gedaan, maar die door ziekte of ongeval hun studie niet hebben kunnen voleindigen; die prikkel tot verdere Gemeentebegrooting Algcmeene beschouwingen, (van der Voort e.a.) studie bestaat bij die agenten dus wel, maar door omstandig heden zijn zij niet in de gelegenheid geweest die studie te voleindigen. Bovendien is het in Leiden gebruikelijk brigadiers aan te stellen, die in het geheel niet in het bezit van een diploma zijn. Dus een beroep op de noodzakelijkheid van een of ander diploma gaat niet op, te meer daar deze agenten zijn aangesteld vóór de invoering van dezen maatregel in 1924. Spreker geeft den Voorzitter in overweging een ge meentelijken cursus in te stellen, met een daaraan verbonden licht examentje, zooals wel meer in Leiden gebruikelijk is, om bevordering van deze agenten tot agent eerste klasse mogelijk te maken. Tot zijn motie (No. 11) om de dienstcommissies te hooren ook over bezuinigings-maatregelen, direct de belangen van het personeel rakende, is spreker geïnspireerd door het antwoord van het College op een vraag naar de resultaten van den arbeid van den bezuinigingsadviseur, waarbij het College, met een verwijzing naar het ten vorigen jkre gegeven antwoord zegt daaromtrent geen mededeelingen te kunnen doen. De geheele arbeid van den bezuinigingsadviseur wordt omhangen met een geheimzinnig waasmen kent de gevolgen daarvan over het algemeen niet. Van de geheele afvloeiing van gemeentepersoneel is den Raad niets bekend. Straks krijgt de Raad misschien de afvloeiing op de een of andere manier te beoordeelen en dan is er weinig of niets meer aan te doen. Daarom stelt spreker voor om het gemeente personeel in de gelegenheid te stellen zijn advies te geven over de bezuinigingsvoorstellen, die direct zijn belangen raken. Al jaren achtereen heeft de heer van Eek geadviseerd de medezeggenschap voor het gemeentepersoneel in Leiden in te voeren; even zoovele keeren heeft de Wethouder, de heer Tepe, dan hiermede en dan daarmede die zaak afge wimpeld, totdat bij het voorstel tot het bedanken door de gemeente voor het lidmaatschap van het orgaan voor centraal overleg tusschen de gemeenten met 50.000 inwoners en meer, bleek dat het niet behandelen van de medezeggenschap in dat centraal overleg aanleiding was daaruit te treden. Hieruit maakt spreker op, dat er bij den heer Tepe en ook vanzelf sprekend bij het College een zekere kentering was ingetreden. Hoewel nu sprekers motie nog niet geheel als medezeggenschap bedoeld is dat is het in de verste verte nog niet zullen spreker en de zijnen bij aanneming van de motie dan ook niet van de medezeggenschap afstappen. Dit voorstel is maar een zachte vorm, een aftreksel van medezeggenschap. De heer Tepe heeft gezegd: laten wij afwachten hoe deze regeling in Amsterdam zal werken. Laat men dit niet doen; als men zoolang moet wachten totdat feitelijk bekend is, hoe deze regeling in Amsterdam werkt, dan zal op het oogen- blik, nu er binnenkort belangrijke personeelsbezuinigingen zullen plaats vinden het practisch resultaat nihil zijn. De heer Eikerbout verwacht van sprekers motie groote moeilijk heden welke deze zullen zijn, is spreker echter niet bekend. Men behoeft niet tot overeenstemming te komen, zooals de heer Eikerbout nu zegt, het is slechts een advies. Een dergelijke bepaling is ook opgenomen in het reglement van de dienstcommissies in Utrecht; daarbij gaat men zelfs nog iets verder. Spreker wil dit niet doen, omdat hij het College gelegenheid wil geven te zijner tijd over de medezeggenschap advies in te winnen. In Utrecht is de dienstcommissie bevoegd de Commissie van Bijstand uit den Raad te verzoeken haar over bepaalde onderwerpen te hooren. Dit is een nog verder gaande medezeggenschap dan spreker met deze motie beoogt. Als dat met medezeggenschap niets te maken heeft, heeft ook dit voorstel niets met medezeggenschap te maken, want wordt het aangenomen, dan blijft de dienstcommissie een adviseerend lichaam. In de dienstcommissie van Utrecht worden ook besluiten genomen. De heer Tepe vraagt nu, over welke zaken de commissie in Utrecht dan besluiten neemt: over alle zaken, onverschillig welke. Dezer dagen is door de Directie van de Lichtfabrieken aan de werklieden medegedeeld, dat 40 werklieden zullen moeten afvloeien. Op welke wijze de afvloeiing zal plaats vinden, is dezen personen niet bekend. Is het niet gewenscht, dat dit personeel, dat zooals over het algemeen het geheele gemeentelijke personeel, blijk heeft gegeven hart voor zijn werk te hebben, in deze bezuinigingen wordt gekend en in de gelegenheid wordt gesteld, daaromtrent advies te geven? Al deze redenen hebben spreker genoopt, zijn voorstel in te dienen, dat hij van harte bij den Raad aanbeveelt. Mevrouw de Cler betreurt het, dat het College bij het onder zoek naar de behoefte aan een tehuis voor ouden van dagen nog niet tot positieve resultaten is gekomen. Van de 133 per sonen, die op het oogenblik op kosten van de gemeente in

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 16