DINSDAG 23 FEBRUARI 1937.
65
Gemcentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Sehüller.)
van de meerderheid in het College geen samenwerking
mogelijk, doordat zij iets toegeeft? Indien de meerderheid van
het College niet bereid is in het belang van de gemeente tot
eenige toenadering, dan is zij de schuld van de verdeeldheid
in het College. De verdeeldheid in het College mag niet als
argument gebezigd worden om de behartiging van de belangen
der volkshuisvesting op de lange baan te schuiven. Het
College is niet in staat te bewijzen, dat er geen behoefte is
aan goedkoope bruikbare arbeiderswoningen. Ieder onpar
tijdig deskundige op het gebied van de volkshuisvesting zal
bij het inzien van de rapporten, die daaromtrent zijn uitge
bracht, moeten erkennen, dat deze op een onjuisten grondslag
zijn opgebouwd en daarom onbruikbaar zijn voor het ver
krijgen van een goed overzicht van de behoefte.
Ieder onpartijdige deskundige op het gebied van de Volks
huisvesting, welke inzage zou kunnen nemen van de uitge
brachte rapporten van Burgemeester en Wethouders, zou het
met spreker eens zijn, dat de basis waarop deze rapporten
steunen ondeugdelijk is voor een juiste beoordeeling van de
behoefte aan arbeiderswoningen.
Indien men kennis neemt van wat bij uitstek deskundigen
over dit vraagstuk in verschillende tijdschriften en rapporten
hebben geschreven en verschillende gemeenten hebben uitge
voerd, vraagt men zich af, hoe het mogelijk is, dat het College
blijft staan op het onjuiste standpunt, dat het in de Memorie
van Antwoord inneemt. Hoe noodzakelijk het is, ten aanzien
van deze materie goede gegevens te bezitten, blijkt uit het
feit, dat de Minister den gemeentebesturen de taak heeft opge
legd, een gedeelte van datgene te doen, wat spreker op 27 Mei
1936 reeds heeft voorgesteld, en waarin Burgemeester en
Wethouders nalatig zijn gebleven.
De wijze, waarop het toen door spreker bedoelde onderzoek
thans plaats heeft, geeft echter niet de zekerheid, dat het ge
meentebestuur den Minister van Sociale Zaken goede gegevens
kan verstrekken. Spreker zelf heeft ook een huisbezoeker
ontvangen en weet dus, hoe het onderzoek plaats heeft.
Intusschen had deze zaak in den Raad reeds vóór de be
handeling van de begrooting aan de orde gesteld kunnen zijn,
indien het College niet drie maanden had gewacht, alvorens
aan de Commissie van Fabricage advies te vragen over sprekers
voorstel.
Bij het onderzoek is gebleken, dat 314 leegstaande woningen
ongeschikt zijn voor bewoning, maar de onbewoonbaarver
klaring heeft nog niet plaats gehad. Het College laat dezen
toestand kalmpjes voortbestaan, terwijl bij een onderzoek
naar de bewoonbaarheid van alle woningen in de stad onbe
schrijfelijke toestanden aan het licht zouden komen.
Het College tracht wel in de Memorie van Antwoord den
indruk te vestigen, dat het zeer veel doet inzake de saneering
van oude stadsgedeelten, maar in wezen is het niets. Nadat
het vele jaren heeft gezegd, het saneeringsplan Bouweiouwen-
steeg te zullen uitvoeren, worden thans pas de eerste nieuwe
woningen gebouwd.
De woningvoorraad wordt bij de uitvoering van een
saneeringsplan niet vergroot, want op de plaats van de oude
woningen worden altijd minder nieuwe woningen gezet. De
woningvoorraad wordt dus ook niet uitgebreid bij de uitvoering
van het saneeringsplan Gortestraat-Haverstraat, met de voor
bereiding waarvan het College thans veel reclame maakt, terwijl
het misschien nog vele jaren zal duren, voor de eerste nieuwe
woningen daar betrokken kunnen worden en indien de
voorteekenen niet bedriegen bij de uitvoering van dit
plan niet ten volle van een verbetering der volkshuisvesting
kan worden gesproken.
Het College sukkelt op deze wijze verder en van de hoog-
noodige verbetering der volkshuisvesting is in Leiden geen
sprake.
Uit het feit, dat het College de laatste jaren geen enkel
voorstel tot onbewoonbaarverklaring heeft gedaan, mag niet
worden afgeleid, dat in Leiden geen woningen daarvoor in
aanmerking komen, want bij de voorbereiding van het voor
stel, dat de heer Schoneveld bij de behandeling van de be
grooting voor 1936 heeft gedaan (saneering van het complex
woningen begrensd door Geeregracht, Levendaal, Kraaier-
straat en 4e Binnenvestgracht), bleek, dat van de 91 woningen
15 goed, 9 tameüjk goed, 35 tamelijk slecht en 32 slecht waren,
88 geen voldoende open ruimte, 23 geen keuken, 22 een kleine
keuken en 54 een zolder met onbeschoten kap hadden, 7 één
kamer, 53 twee kamers, 20 drie kamers en 11 vier kamers
hadden, zoodat ten minste 49 woningen onbewoonbaar ver
klaard behoorden te worden.
Burgemeester en Wethouders doen zelf echter niets en de
Raad moet hen door middel van een voorstel dwingen, hun
plicht te doen. Wanneer een raadslid hen op hun nalatigheid
wijst, weten zij zich op geen andere wijze te verdedigen dan
door het maken van de schampere opmerking, dat de toon,
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Schiiller e.a.)
waarop zij tot de orde geroepen zijn, hun niet bevalt. Spreker
deed z.i. dan ook niets te veel, toen hij een ernstig woord van
critiek in zake de volkshuisvesting sprak en handhaaft deze
critiek ten volle. Indien het het College ernst was, de volks
huisvesting te verbeteren en daardoor tevens de werkloosheid
te bestrijden, zou het dit moeten toonen door een anderen
weg in te slaan. Nu heeft het bewezen, daarvoor niets te ge
voelen.
Indien het College weigerachtig blijft om tot verbetering
van de volkshuisvesting over te gaan en woningen onbewoon
baar te verklaren, hoewel zij daarvoor in aanmerking komen,
zal spreker er ernstig over denken gebruik te maken van de
bevoegdheid, die hem bij artikel 19 der Wonigwet gegeven
is en die maatregelen nemen, welke in deze wanverhouding
verbetering kunnen brengen.
De heer van der Voort vestigt er als voorzitter van de
af deeling Leiden van den Centralen Nederlandschen Ambte-
naarsbond de aandacht op, dat de heer van der Laan geen
bewijzen zal kunnen aanvoeren ter verdediging van diens
bewering, dat de moderne vakbeweging en de S. D. A. P.
in haar beleid een dictatuur in zakformaat voeren, aangezien
die bewijzen eenvoudig niet bestaan. Spreker geeft den heer
van der Laan in overweging eens de congressen van de
S. D. A. P. en Vakbeweging te bezoeken; hij kan dan nagaan
inhoeverre de S. D. A. P. de gelegenheid tot vrije gedachten-
wisseling in eigen gelederen geeft. Spreker slxiit zich te dezen
opzichte volkomen bij den heer Hessing aan.
Bij Gemeentewerken is een magazijnknecht werkzaam, die
in de vierde loongroep is ingedeeld, terwijl zijn voorganger,
als hoofdtimmerman, in de vijfde loongroep was ingedeeld.
Deze magazijnknecht heeft gesolliciteerd naar de betrekking
van hoofdtimmerman, doch is in die functie niet benoemd.
Men heeft hem toen den rang van hoofdmagazijnknecht
gegeven, maar niet dien van hoofdtimmerman. Spreker
vraagt geen bevordering voor dezen persoon, maar vraagt
hem alleen dien rang te geven, waarvoor hij destijds gesollici
teerd heeft. Uit een rapport van den Directeur der Gemeente
werken aan de Commissie van Fabricage van October 1935
blijkt, dat zijn werkzaamheden als hoofdmagazijnknecht
veel omvattender zijn dan die van den vroegeren hoofd
timmerman. Spreker verzoekt deze zaak nog eens nader te
bezien en dien hoofdmagazijnknecht te brengen in dezelfde
loongroep als den vroegeren hoofdtimmerman.
Met de losse meteropnemers bij de Lichtfabrieken is het
nog veel erger dan de heeren Lombert en Eikerbout het
hebben voorgesteld. Deze losse meteropnemers zijn in hun
tegenwoordige positie gekomen in de eerste plaats doordat
de Lichtfabrieken een ander incasso-systeem hebben ingevoerd,
waarbij niet meer per maand, maar per twee maanden de
verschuldigde bedragen worden geïnd. Zij hebben een werk
tijd gekregen van 9J uren; bovendien moeten zij des avonds
na afloop van het incasseeren de afrekening in orde maken.
Ook hebben zij een contract moeten teekenen, waarbij zij
verplicht werden, in hun standplaats te gaan wonen, alleen
om den inwoners van hun standplaats gelegenheid te geven
ook des avonds te betalen. Hun gemiddelde werktijd per
jaar is 10 maanden; in die 10 maanden verdienen zij dan
750.toen zij nog in los dienstverband bij de Electrici-
teitsfabriek waren, verdienden zij 1.100.1.200.
buitengeld. Als dank voor het feit, dat zij het geluk (of het
ongeluk) hadden, de gemeente Leiden drie tot negen jaren
in los dienstverband te hebben gediend, heeft men hun nu
deze positie geschonken. Ook zijn alle sociale lasten, die
voorheen door de Lichtfabrieken gedragen werden, op hen
afgewenteld; wel vergoedt het bedrijf hun daarvoor 3
op elke f 100.loon, doch deze vergoeding is niet vol
doende om daaruit alle sociale lasten te betalen. De Licht
fabrieken betalen voor eiken incassopost en ook voor elke
meteropneming 6 cent; het incassoloon blijft echter 6 cent,
ook al moet een quitantie twee of drie keer aangeboden
worden; de Lichtfabrieken rekenen echter voor een derde
aanbieding 0.10 extra. Volgt echter bij derde aanbieding
nog geen betaling, dan krijgen deze losse meteropnemers
ook geen incassoloon. Voorts eischt men van deze personen
1.500.borgstelling of wel een borgtocht door een derde.
Waar moeten zij deze borgstelling of dezen borgtocht van daan
halen? Was het inderdaad noodig, dezen personen een derge
lijke positie te geven? Is de door de Lichtfabrieken daarbij
gevolgde politiek rechtvaardig? Spreker acht dit niet juist.
Op het oogenblik heeft men twee jongste bedienden als meter
opnemers in dienst gesteld, een van 22 jaar, de ander van
24 jaar, op een loon van 60.a 70.per maand.
Bovendien heeft men de vorige maand 7 meteropnemers
in lossen dienst moeten nemen.
Uit dit feit en uit de omstandigheid, dat men regelmatig