64 DINSDAG 23 FEBRUARI 1937. Geincentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Sehüller.) in de sectievergaderingen heeft gemaakt over het vervoer van materialen bij den Dienst van Gemeentewerken, raakt kant noch wal. Iedereen kan constateeren, dat sprekers opmerkingen juist waren. Spreker begrijpt, dat de vragen, die de leden in de af- deelingsvergaderingen stellen, over de verschillende Direc teuren en hoofden van Dienst worden verdeeld en deze functionarissen niet zullen vertellen, dat de toestand werkelijk is, zooals een Raadslid het gezegd heeft. Hetzelfde geldt ten aanzien van het sorteeren van het uitgebroken bestratingsmateriaal. Men kan op de Stadshulp- werf duizenden goede steenen met het puin op één hoop zien liggen, die nooit meer bij bestratingen gebruikt zullen worden, maar door de puinkloppers worden kapotgeslagen. Het College zou op de uitgaven voor bestratingsmateriaal kunnen bezuinigen, door eenige maanden lang een werkman op de Stadshulpwerf de goede steenen uit het puin te laten halen. Het is begrijpelijk, dat met het oog op het verkeer de sorteering niet op den openbaren weg kan geschieden, maar het is wel mogelijk op de Stadshulpwerf het. materiaal onmiddellijk na het leegstorten van de vrachtauto's te laten sorteeren. Men werpt daar echter het goede materiaal en het puin door elkaar. Het College moet dan ook de Directie der Gemeentewerken daarop wijzen. Spreker heeft in de Commissie van Fabricage getracht zijn doel te bereiken, maar men zei daar natuurlijk, dat hij ongelijk had. Spreker hoopt, dat de Burgemeester als waarnemend- Wethouder van Fabricage de gelegenheid zal weten te vinden, zelf op de Stadshulpwerf te gaan zien, of spreker gelijk heeft. De Burgemeester behoeft geen haast te maken, want ook al zet men daar thans 20 man aan het werk, dan nog zal het 2 a 3 maanden duren, voor de groote bergen materiaal gesorteerd zijn. Spreker heeft in de sectievergaderingen ook gesproken over de beantwoording van zijn interpellatie in zake de woning- bouwvereeniging ,,de Tuinstadwijk." Voor het uitblijven van het antwoord voert het College als verontschuldiging aan, dat dringender aangelegenheden, o.a. die van de begrooting den voorrang moesten hebben. Indien het College nog twee maanden wacht, wordt de begrooting voor 1938 op stapel gezet. Op die wijze zal spreker nooit een antwoord ontvangen. Verder uitstel is evenwel niet noodig. Deze zaak is reeds een jaar aanhangig en het College kent de rapporten, welke daaromtrent zijn uitgebracht. De gemeente gaat tegenover de woningbouwvereeniging ,,de Tuinstadwijk" vrijuit, al wordt van zekere zijde het tegenovergestelde beweerd. Het College heeft krachtens de overeenkomst, welke gesloten is bij de verstrekking van de bouwvoorschotten, het recht de geheele administratie van het bouwblok aan het bestuur der vereeniging op te vragen en indien het dit doet, zal het tot de ontdekking van ontstellende feiten komen. Spreker vraagt of het College het niet wil doen, omdat de administratie vroeger gevoerd is door een hoofdambtenaar van de Licht fabrieken. Wil het College inderdaad daarom de zaak niet onderzoeken? Volgens de inlichtingen, die spreker heeft gekregen, ondervindt de commissie van onderzoek, welke door de ledenvergadering van ,,de Tuinstadwijk" is benoemd, den grootst mogelijken tegenstand van het bestuur bij haar pogingen om de administratieve gegevens tot haar beschikking te krijgen en is uit datgene, wat zij heeft gezien, overduidelijk gebleken, dat op dit gebied iets niet in orde is. Het is in het belang van den goeden naam, dien de ver schillende woningbouwvereenigingen hebben gehad, de plicht van het gemeentebestuur, deze zaak zoo spoedig mogelijk af te wikkelen. Wat den bouw van goedkoope woningen betreft, is de Ministerieele circulaire van 31 Juli 1936 niet geheel vervallen, want aan het slot daarvan staat: „Mocht in uw gemeente de vraag naar woningen van lage huurwaarde dergelijke afmetingen aannemen, dat aan die vraag niet kan worden voldaan zonder productie van nieuwe woningen, zoo is de Regeering in beginsel bereid steun ingevolge de Woningwet te verleenen, mits de te bouwen woningen, die self-supporting moeten zijn, van lage huur zijn." Deze zinsnede staat los van de wel voorgenomen, maar niet toegepaste afschaffing van den huurbijslag. De Minister vraagt hierin eigenlijk, of het gemeentebestuur wil nagaan, of er gebrek is aan woningen van lage huurwaarde. Spreker zal gaarne vernemen, wanneer het College dit gedeelte van de Ministerieele circulaire zal uitvoeren. Spreker betreurt, dat het College zijn afwijzend standpunt tegenover opneming in het bestuur der Gemeentelijke Wo ningstichting van een bewoner dezer woningen (motie van spreker No. 12) niet heeft gewijzigd. Waarom is dit toch niet mogelijk? Spreker heeft dezen zomer zelf geconstateerd, Gcmeentebcgrooting Algemeene beschouwingen. (Sehiiller.) dat onderhoudswerken van deze woningen, die uitbesteed waren niet behoorlijk werden uitgevoerd; spreker heeft zich wel gewacht daarop toen aanmerking te maken, omdat hij in den Raad eens heeft moeten hooren, toen hij dat gedaan had, dat hij voor opzichter was gaan spelen; hij heeft zijn tijd afgewacht, en in de sectie het College daarop gewezen; en nu deelt het College mede, dat het dit nu niet meer kan contro leeren. Spreker begrijpt dat, maar laat het College nu eens van spreker aannemen, dat dit juist is. Bij het schilderen van de gemeentelijke woningen aan den Haagweg is één keer gronden vergeten en is bovendien over het niet opgedroogde en niet afgeschuurde plamuur heengeschilderd. Dit komt door het gebrekkig toezicht. Spreker wil over deze zaak niet meer spreken, omdat daaraan helaas niets meer te doen is en geen verantwoording meer kan worden afgelegd; dit is een zeer teere quaestie. Spreker wijst hierop echter voor de toekomst; dit kan voorkomen worden door opneming van een bewoner der gemeentewoningen in het bestuur van de woningstichting; zooals bij de woningbouwvereenigingen; de besturen van de woningbouwvereenigingen houden geregeld toezicht op de uitbestede reparaties. Spreker begrijpt niet waarom de medezeggenschap van de bewoners hierbij stelsel matig wordt tegengehouden. Wanneer men zou meenen, dat de bewoners daartoe niet capabel waren, dan zou spreker wel personen kunnen aanwijzen, die even goed als de bestuur ders van andere woningbouwvereenigingen een behoorlijk oordeel kunnen uitspreken over de exploitatie en het onder houd van de woningen. Daarom beveelt spreker zijn motie No. 12 ten sterkste aan. Spreker acht het wel eigenaardig, dat als het de gemeente lijke Woningstichting niet is het altijd de Vereeniging tot Bevordering van den Bouw van Werkmanswoningen moet zijn, aan wie de bouw en de exploitatie van woningen in ge saneerde stadswijken opgedragen wordt; spreker dringt er ten sterkste op aan bij een nieuw saneeringsplan eens de vraag te overwegen of het niet wenschelijk is, den bouw en de exploitatie van die woningen op te dragen ook aan andere woningbouwvereenigingen, die zich daarvoor beschikbaar stellen. Deze zullen het heusch niet slechter doen dan de Ver eeniging tot Bevordering van den Bouw van Werkmans woningen. Daardoor krijgen ook de bewoners medezeggenschap, hetgeen thans stelselmatig wordt tegengehouden. Gezien de opmerking, gemaakt op bi. 31, onder hoofdstuk III van de Memorie van Antwoord, over den toon van de klachten, in het algemeen verslag geuit, inzake de volkshuis vesting, is het College blijkbaar onaangenaam getroffen door de critiek, die spreker heeft geuit over het beleid van het College inzake de behartiging van de belangen van de volks huisvesting. Was nu aan de hand van de feiten sprekers critiek rechtvaardig of niet? In de eerste plaats is bij Raadsbesluit van 21 Maart 1932 voor het laatst besloten tot den bouw van 358 arbeiders woningen. Na dien datum is door den Raad geen besluit meer genomen tot den bouw van arbeiderswoningen. In de tweede plaats wijst spreker op de wijze van behande ling door het College van het bouwplan der woningbouwver eeniging „Ons Belang", welks uitvoering al vijf jaren slepende gehouden is. In de derde plaats wijst spreker op de wijze van behandeling van het bouwplan van de woningbouwvereeniging „Eensge zindheid", aan de uitvoering waarvan het College nog letter lijk niets gedaan heeft, hoewel het reeds in 1935 is ingediend. In de vierde plaats heeft het College na de onbewoonbaar verklaring van de woningen aan de Bouwelouwensteeg en de Paradijssteeg geen enkel voorstel meer ingediend tot onbe woonbaarverklaring van andere perceelen. In de vijfde plaats wijst spreker op het niet-afdoen van sprekers voorstel, 27 Mei 1936 ingediend, tot het instellen van een onderzoek naar den toestand van de woningen van 5.per week. In de Memorie van Antwoord vestigt het College den indruk, alsof het niet in staat was praeadvies daarover uit te brengen, omdat pas op 5 September 1936 de Commissie van Fabricage haar advies over dit voorstel had ingezonden. Dit is echter onjuist. Op 17 Juli 1936 bracht de waarnemende directeur van Bouw- en Woningtoezicht rapport uit over sprekers voorstelhet College heeft dit rapport drie maanden onder zich gehouden alvorens het om advies naar de Commissie van Fabricage te zenden. Deze heeft dit rapport behandeld op 2 September 1936 en slechts drie dagen later bracht zij advies over dit voorstel aan het College uit. Het ligt dus niet aan de Commissie van Fabricage, dat deze zaak zoo lang slepende is gehouden. De verdeeldheid van het College heeft daarmede niets te maken. Bestaat de samenwer king in het College dan alleen, indien de beide sociaal-demo cratische Wethouders maar alles goedvinden, wat de meerder heid van het College wil doordrijven? Is er dan van de zijde

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 14