MAANDAG 22 FEBRUARI 1937.
49
Gemeentehegrooting Algemeene beschouwingen.
(Eikerbout.)
blijken, dat de toestand van de gemeente-financiën het nood
zakelijk maakt uit te zien naar de mogelijkheid om wat
ruimer in de geldmiddelen te komen. Spreker gelooft in zijn
voorstel tot opheffing van het Gemeentelijk Ongevallenfonds
en tot aansluiting bij de Rijksverzekeringsbank (No. 18)
den weg daartoe geopend te hebben.
Wil men het eigen ongevallenfonds behouden, dan mag men
er ook geen cent aan onttrekken. Men kan ook zich aansluiten
bij de Rijksverzekeringsbank, omdat men meent de eigen
risico's niet meer te kunnen dragen. Misschien dat na ver
loop van jaren het dragen van eigen risico weer mogelijk
wordt. Spreker heeft in zijn voorstel de gedachten, belichaamd
in het amendement-Würtz (No. 18a) hoewel deze eigenlijk
reeds in het algemeen verslag was opgenomen, niet over
genomen, omdat hij de Rijksverzekeringsbank het eerst
aangewezen lichaam acht om het risico te doen dragen,
indien de gemeente het niet zelf draagt. Op zich zelf echter,
gezien vanuit het standpunt van den heer Würtz, maakt het
betrekkelijk weinig verschil of men zich aansluit bij de Rijks
verzekeringsbank dan wel bij een andere toegelaten ver-
eeniging. Op zich zelf heeft spreker dus tegen het amendement-
Würtz geen bezwaar.
De gemeente moet bij aansluiting bij de Rijksverzekerings
bank de vastgestelde premie van 20.000.betalen, doch
krijgt dan de vrije beschikking over de 223.000.die
spreker zou willen toevoegen aan de algemeene reserve,
die op 9 November 1936 nog slechts 186.547.96 bedroeg,
en die daardoor tot i 4 ton zou worden opgevoerd.
Van aansluiting bij de Rijksverzekeringsbank zou het
gemeentepersoneel natuurlijk geen schade ondervinden, daar
het risico dan op de Rijks verzekeringsbank gelegd wordt;
voor het personeel blijft het dus gelijk. Om deze redenen
beveelt spreker zijn voorstel ten zeerste bij den Raad aan.
In het algemeen kan spreker zich wel met de afvloeiing
van overtollig personeel vereenigen, doch deze zal niet uit
sluitend moeten plaats hebben ten aanzien van werklieden en
lagere ambtenaren; in dit verband wijst spreker op de voor
genomen geleidelijke afvloeiing van personeel van de Licht
fabrieken. Deze quaestie, waarvoor spreker het bewijs wel kan
leveren, heeft ook de aandacht van het College gehad, waar
door tot afvloeiing ook van hooger personeel is overgegaan.
In die richting kan, naar sprekers inzicht, nog verder
gegaan worden. Is vermindering van lager personeel nu wel
altijd mogelijk? Men kan nu wel, in plaats van nieuw personeel
aan te stellen, personen op arbeidscontract aannemen,
maar spreker betwijfelt zeer of dit nu de aangewezen weg is,
vooral wanneer het personen betreft die een arbeid hebben,
waarbij het loon als bijverdienste moet worden beschouwd.
Spreker doelt hier in hoofdzaak op de incasseerders in de
buitengemeenten. Hun wordt 6 cent per geïnde post betaald.
Het behoort niet tot de zeldzaamheden, dat een ver
bruiker, dien de incasseerder tot driemaal toe niet thuis-
getroffen heeft, het verschuldigde per giro betaalt, in welk
geval de incasseerder minder dan 6 cent als belooning ont
vangt.
De vast aangestelde meteropnemers zien hierdoor een
bedrag van 60.per jaar voor hen wegvallen, terwijl zij
in de zomermaanden het werk zullen moeten verrichten en
de losse incasseerders buiten dienst gesteld worden.
Een dergelijke belooning is voor het losse personeel aan
den lagen kant en dient zeker herzien te worden. Spreker
kent gevallen, waarin een incasseerder minder dan 20.
per week verdient. Spreker geeft het College in overweging,
deze zaak nogeens grondig te onderzoeken en te veranderen.
Spreker had in de Memorie van Antwoord gaarne eenige
nadere gegevens omtrent de resultaten van den arbeid van
den bezuinigingsadviseur ontvangen. Het antwoord, dat het
College nu heeft gegeven, beteekent in het kort: de Raad
heeft er feitelijk niets mede te maken, aangezien deze zaak
niet tot zijn competentie behoort. Spreker had gaarne ge
lezen, dat het College bereid was, zoo noodig in geheime
zitting, daaromtrent eenige mededeelingen te doen. De Raad
zou immers kunnen besluiten den arbeid van den bezuinigings
adviseur te doen beëindigen en dan zou het College, indien
het op het behoud van dezen adviseur prijs stelde, nadere
mededeelingen omtrent diens arbeid moeten doen. Spreker
ATraagt daarom thans, of deze mededeelingen nog tijdens
Gemeentehegrooting Algemeene beschouwingen.
(Eikerbout e.a.)
de behandeling van de begrooting den Raad gedaan kunnen
worden. In zijn antwoord op de vraag, of de Promotie
commissie niet te eenzijdig is samengesteld, heeft het College
een tipje van den sluier opgelicht, die over het werk van dezen
adviseur gespreid ligt, door mede te deelen, dat ook ir.
van Hoytema lid dezer commissie is. Het zal wel noodig
zijn, dat hij in deze commissie zitting heeft, maar het doet
toch wel eenigszins vreemd aan, dat een bezuinigingsadviseur
lid van een promotie-commissie is en daarom stelt spreker
de vraag, of er geen andere personen zijn te vinden, die
het College omtrent de promoties kunnen inlichten. Laat
het College eens nagaan, of bij de bedrijven geen personen
aangetroffen worden, die op deze zaak een goeden kijk hebben
en laat het, zoo mogelijk de commissie met deze personen
uitbreiden. Dit zal den betrokken ambtenaren en werk
lieden meer bevrediging geven dan de naar hun meening
eenzijdig samengestelde commissie.
Thans de algemeene personeelszaken. Het heeft spreker
verwonderd, dat aan ambtenaren vergoeding voor overwerk
wordt betaald. Op zich zelf is dit wel te verdedigen, maar
het is wel vreemd dat in dezen tijd, met zijn nog groote werk
loosheid door den Dienst van Sociale Zaken overgewerkt
moet worden. Volgens het College moet ten aanzien van deze
ambtenaren een uitzondering gemaakt worden, omdat zij
genoodzaakt zijn geregeld overwerk te verrichten. Juist
dat woord „geregeld" treft spreker in het bijzonder; dat
beteekent, dat er weinig kans is, dat hierin verandering
komt; dat maakt, dat sommigen dat wel prettig vinden,
omdat er iets extra's aan verbonden is. Wanneer de nood
zakelijkheid daartoe dwingt, kan niemand bezwaar maken
tegen overwerken, maar is het nu wel zoo noodzakelijk?
Van tweeën een: of men wil geen tijdelijke krachten aan
stellen, of de werklocaliteit is te klein. Nu zal de localiteit
eenigszins uitgebreid worden en daarom verzoekt spreker
het College zooveel als in zijn vermogen is dat overwerk
tegen te gaan door meer schrijvers aan te stellen.
Het eerste deel van het voorstel-van der Voort (No. 11)
om aan het gemeentepersoneel medezeggenschap te geven
over bezuinigingsmaatregelen, direct de belangen van het
personeel rakende, zal nogal bezwaren meebrengen en zal
wel nimmer tot eenig resultaat leiden. Vooralsnog ziet spreker
geen aanleiding daarvoor te stemmen.
Ten aanzien van het tweede gedeelte van dat voorstel,
om instelling van dienstcommissies ook mogelijk te maken,
wanneer slechts één organisatie daarin vertegenwoordigd
zal zijn, mag men aannemen dat het College daarover wel
nadere mededeelingen zal doen, aangezien het bereid is dit
nader te overwegen.
Voor de door den heer Schüller voorgestelde demping van
het Levendaal met bijkomende werken (voorstel No. 13
nieuw sub 1) behoeft men hoogstwaarschijnlijk niet zoo lang
op een kostenberekening te wachten, daar blijkens Ingekomen
Stuk No. 234 van 1935 de kosten van de demping van het
Levendaal tot de Steenschuur ƒ37.100.bedroegen, terwijl
ze nu misschien iets hooger zullen zijn.
Toch acht spreker het alleszins geboden, dat ten spoedigste
aan dezen toestand een einde komt, in de eerste plaats omdat
men dezelfde ongerieven heeft als men destijds met het thans
gedempte Levendaal had, ten tweede omdat binnenkort
de walmuur zal vernieuwd moeten worden en daarvoor een
bedrag van 4.000.noodig zal zijn, terwijl daarvan geen
sprake is, indien het gedeelte wordt gedempt en in de derde
plaats omdat men dan gevrijwaard zal zijn tegen aanrijdingen,
die in den laatsten tijd bij de snelheid, waarmede de Eltax-
chauffeurs van het Levendaal naar hun standplaats aan de
Steenschuur rijden, niet zijn uitgesloten.
Tot zijn spijt heeft spreker in het sectie-verslag niet de
opmerkingen gevonden, welke in de afdeelingsvergaderingen
zijn gemaakt over eventueele herstrating van het Utrechtsche
Veer en bestrating met betere keien van het plein in dezelfde
straat. Spreker vestigt hierop in het bijzonder de aandacht
van het College, omdat door het verkeer met zware wagens
de straat belangrijk is verzakt en herstelling daarvan dringend
noodig is.
De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot
Dinsdag 23 Februari 1937, des namiddags te 2 uur.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.