48 MAANDAG 22 FEBBUAEI 1937. Gemeentebegrooting Algemcene beschouwingen. (Mandors e.a.) een zekere opleving komen, de werkloosheid dan nog niet geheel kan worden opgeheven. Bij de invoering van de 40-urige werkweek zou men den geheelen Woensdagmiddag vrijaf kunnen geven. Misschien zou het nog beter zijn, den geheelen Zaterdag vrijaf te geven, waardoor die dag zou kunnen worden gebruikt voor het houden van optochten. Daardoor zou te gemoet gekomen zijn aan het verlangen van den heer van Eek en zou de Zondag als een rustdag gevierd kunnen worden, waarmede tevens aan het volgens den heer van Eek „Calvinistische" verlangen van de Eoomsch-Katholieken zou zijn voldaan. Wel is waar zijn alle meeloopers volgens den heer van Eek slappeüngen, maar spreker ziet gaarne een dag voor die slappelingen bestemd. Het gemeentebestuur moet trachten handel en industrie te bevorderen. Men mag daarbij de resultaten van het werk der Commissie-Manders, die niet alleen een studie-, maar ook een contact-commissie was, niet als uitgangspunt nemen, want toen deze Commissie haar rapport samenstelde, waren de omstandigheden voor handel en industrie zóó bedroevend, dat aan bevordering en uitbreiding niet ge dacht kon worden en men zeer tevreden zou zijn geweest, indien men den bestaanden toestand had kunnen hand haven. Zoodra er eenige opleving komt, kan het rapport een goed aanknoopingspunt zijn voor de thans bedoelde contact-commissie. In dezen zin gezien acht spreker de commissie ad hoe, door den heer van Eek in diens voor stel No. 7 bedoeld, wel wenschelijk, maar hij kan zich beter vereenigen met de instelling van een contact-com missie, als door den heer Wilmer aangeduid. De vraag, of spreker zijn stem zal geven aan het voorstel-van Eek, hangt af van het al of niet indienen van het door den heer Wilmer aangekondigde voorstel. Spreker zou zijn instemming betuigen met het voorstel van den heer Schiiller in zake het uitvoeren van eenige werken (No. 13), indien aan dit voorstel behoefte bestond. Thans laat spreker de behandeling van deze zaak over aan de Commissie van Fabricage, waar de heer Schiiller haar aanhangig kan maken. Spreker vraagt zich af, of de instelling van een Gemeente lijk Bureau voor Werkverruiming noodzakelijk is en of de heer Schiiller niet beter kan doen met zijn denkbeeld, belichaamd in zijn desbetreffende motie (No. 14), in de Commissie van Fabricage ter sprake te brengen. Met het voorstel van den heer Hessing in zake de vestiging van een textielschool te Leiden (No. 9) kan spreker zich wel vereenigen. Het is verwonderlijk, dat te Leiden, dat op textielgebied zoo'n voorname plaats inneemt, nimmer een textielschool is opgericht. Men heeft altijd vertrouwd in de opleiding van arbeiders in de textielfabrieken, maar bij de specialisatie op elk terrein behoeft men daarvan niet al te veel te verwachten. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel (No. 7 nieuw) van de heeren Wilmer, van Eek en Beeken kamp, luidende: „De Baad noodigt B. en W. uit, in overleg te treden met daarvoor naar hun meening in aanmerking komende personen en organisaties, teneinde de mogelijkheid te over wegenvan de instelling van één of meer blijvende contact commissies, bestaande uit op één of meer terreinen van het maatschappelijk leven speciaal deskundige personen." De heer van Eek trekt zijn voorstel (No. 7) in. De Voorzitter constateert, dat het voorstel van den heer van Eek luidende: „De Eaad verzoekt Burgemeester en Wethouders te be noemen een Commissie ad hoc, die tot taak heeft te onder zoeken het vraagstuk betreffende de instelling van contact commissies tussen de maatschappelijke organisaties en het gemeentebestuur, en uit te brengen een verslag van haar conclusies aan den Eaad.", is ingetrokken. De Voorzitter deelt mede, dat de heer Schiiller zijn voor stel (No. 13), luidende: „De Eaad noodigt Burgemeester en Wethouders uit plannen en kostenberekeningen te maken en bij hem in te dienen voor de volgende werken: 1°. Demping van het Levendaal met bijkomende werken. 2°. Verbreeding en verlaging van de Jan van Goyenbrug. 3°. Bouw van een brug over de Haarlemmertrekvaart tusschen Maredijk en Mussenbroekstraat en doortrekking van deze straat naar de Koningstraat.", heeft vervangen door het voorstel (No. 13 nieuw), luidende: Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Voorzitter e.a.) „De Eaad noodigt Burgemeester en Wethouders uit, plannen en kostenberekeningen te maken en bij hem in te dienen voor de volgende werken, welke zoo mogelijk met medewerking van het Werkfonds zullen uitgevoerd worden. 1°. Demping van het Levendaal met bijkomende werken; 2°. Verbreeding en verlaging van de Jan van Goyenbrug." De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amendement van den heer Würtz (No. 18a) op het voorstel No. 18 van den heer Eikerbout, welk amendement luidt als volgt: „Voorgesteld wordt om daaraan toetevoegen de woorden „of wel bij een andere toegelaten vereeniging of vennoot schap"." De heer Eikerbout zegt, dat de wijze, waarop getracht is de begrooting sluitend te maken hem niet erg bekoren kan. Het College geeft wel te kennen, dat alle in te voeren be zuinigingen nog aan het oordeel van den Eaad zullen worden onderworpen, maar vaststaat dat in principe moet worden uitgesproken of men zich met het oordeel van het College kan vereenigen. In hoofdzaak geldt dit de bij volgnr. 220 voorgestelde bezuinigingen. De wijze, waarop de te nemen maatregelen den Eaad worden voorgehouden, heeft aller minst de sympathie van sprekers fractie. Spreker kan zich indenken, dat het College op allerlei manieren tracht de begrooting sluitend te maken, doch dat het College met dergelijke voorstellen zou komen, had spreker in geen enkel opzicht verwacht. Is nu de halveering van de storting in het Ongevallenfonds gemotiveerd? In 19301935 is i 15.000.minder uitgegeven dan in het fonds gestort is; dit beteekent, dat per jaar ƒ2.500.minder uitbetaald is dan noodig was, welk bedrag natuurlijk aan het fonds ten goede is gekomen. Deze gegevens zeggen meer dan het antwoord van het College, dat er van 1933 tot en met 1935 een overschot is geweest van 30.000.Wanneer de jaren 1930 tot en met 1932 even gunstig waren geweest, zou men 2 X 30.000.60.000.hebben moeten over houden. Dit is echter niet het geval, want van 1930 tot en met 1935 bleef er slechts ƒ15.000.over; in de jaren 1930 tot en met 1932 is dus 45.000.ingeteerd. Dit komt dan ook vrijwel uit, wanneer men nagaat dat de twee ongevallen met doodelijken afloop aan de Lichtfabrieken het fonds ƒ42.000.gekost hebben, zoodat het wel zeer sterk over dreven is, wanneer men op grond van de 15.000.die door het fonds in den tijd van 6 jaar zijn overgehouden, voorstelt de premie te verminderen van 20.000.tot 10.000.Aannemende, dat geen andere weg openstond voor het sluitend maken van de begrooting, zou men er ten hoogste toe mogen overgaan de premie vast te stellen op 17.500.waarmede men zou blijven in de lijn van de resultaten van de laatste 6 jaar. Zooals het voorstel thans luidt, begint men met het fonds op te teren. De maatregel zou geen onoverkomelijke gevolgen behoeven te hebben, wanneer hij voor één jaar werd genomen, maar welke waar borgen kan men stellen, dat men een volgende maal niet opnieuw van dit melkkoetje zal profiteeren? Al is het mogelijk, dat het fonds de risico van de ver mindering van de premie tot 10.000.wel kan dragen (kassaldo fonds op 1 Juli 1936 en de waardepapieren vormen samen het bedrag van 223.000.toch acht spreker het onverantwoordelijk, dezen weg in te slaan. Wanneer spreker eens de werkloozenkassen tot voorbeeld mag stellen, dan zijn er tijden geweest, waarin men den Minister heeft gevraagd, de contributie voor de werkloozenkassen, gelet op haar bezit, met 5 of 10 cent per week te verlagen, doch de Eegeering heeft steeds het standpunt ingenomen, dat deze kassen ontoereikend waren en al was dit niet zoo, er weieens tijden zouden kunnen aanbreken, waarin men het gespaarde geld hard noodig had. Het moet met de gemeentefinanciën dan ook wel zeer slecht gesteld zijn, indien men tot vermindering der bijdragen moet overgaan. Indien het College hiertegenover opmerkt, dat de werkloos heid veel grooter is dan het aantal ongevallen, moet spreker dit toestemmen, doch daartegenover stellen, dat enkele ongevallen met doodelijken afloop een groot gat in het kas saldo kunnen slaan. Aan een dergelijk fonds mag dan ook nooit getornd worden en men moet altijd de volle premie betalen. Het is een sociale instelling, die niet nu en dan voor een ander dan haar eigen doel mag worden gebruikt. Het feit, dat de gemeente door het Eaadsbesluit van 1907 in 30 jaar 223.000.heeft overgehouden, schenkt nog niet de vrijheid om voor 1937 de helft van de premie te betalen. Spreker twijfelt er niet aan, of de harde nood zakelijkheid heeft het College geboden thans dezen stap te doen, omdat het College stellig een anderen weg zou hebben gekozen, indien het mogelijk was geweest. Daaruit zou dan

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 20