46
MAANDAG 22 FEBRUARI 1937.
Geineentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Wiirtz.)
waaruit zou voortvloeien, dat het min of meer met de N.S.B.
vereenzelvigd zou zijn. Spreker spreekt dit ten stelligste
tegen. Inderdaad gaat op enkele punten Nationaal Herstel
als nationale partij parallel met sommige andere partijen,
doch alleen voorzoover en zoolang die punten in overeen
stemming zijn met zijn beginselen en die partijen ook daad
werkelijk daarnaar handelen. Op dit laatste komt het toch
aan! Het feit toch, dat enkele partijen punten in haar
program voeren, die wel is waar in overeenstemming zijn
met het program van Nationaal Herstel, maar die door die
partijen niet tot uitvoering worden gebracht of waarmee
naar believen getransigeerd wordt, is mede oorzaak en nood
zakelijkheid van het bestaan van het Verbond voor N ationaal
Herstel. Een partij, die strijdt tegen marxisme en communisme
vindt in dat opzicht in Nationaal Herstel een medestander.
Met een partij, die het christelijk karakter van het Neder-
landsch volksleven als den historischen grondslag van den
nationalen geest en beschaving erkent, die trouw belijdt
aan het Oranjehuis en streeft naar versterking van het
Overheidsgezag, trekt Nationaal Herstel op die bepaalde
punten één lijn, voorzoover dit niet slechts leuzen zijn, die
niet tot uitvoering komen. Echter zijn er dan weer andere
staatkundige en economische beginselen of opvattingen van
die partijen, die Nationaal Herstel niet onderschrijft; die
voert het dan ook niet in zijn program en waardoor de
wegen zich weer scheiden. Zoo is het ten opzichte van vele
partijen, zoo is het ook ten opzichte van de N.S.B.
Ten aanzien van uitbreiding en versterking van de weer
macht, den strijd tegen corruptie, het tegengaan van de
chaotische toestanden op economisch gebied, de verwerping
van den klassentijd, de bevordering van samenwerking
tusschen arbeiders en werkgevers door recht, de strijd tegen
de z.g. democratie, tegen de democratie van de vuist, gaat
Nationaal Herstel met de N. S. B. accoord. Doch niet met
de wijze, waarop de N. S. B. den strijd voert, wanneer die
gebaseerd is op sensatielust en op het a tort et a travers
verdacht maken van den tegenstander, en ook niet met de
dictatuur, omdat deze in strijd is met het Nederlandsche
volkskarakter en moet uitloopen op een verzwakking van
het gezag en de macht van Oranje. Dit verschil is principieel
en fundamenteel en daarom kan er van samengaan of samen
werken met de N. S. B. nooit of te nimmer sprake zijn. In
dezen geest heeft b.v. Generaal Snijders zich in October
1936 op een vergadering in Amsterdam uitgelaten.
Wat betreft de z.g. afspraak om samen te gaan bij de
verkiezingen, dit praatje schijnt ontstaan te zijn doordat
in 1935, toen de N.S.B. niet aan de gemeenteraadsverkie
zingen deelnam, in Volk en Vaderland een advies heeft
gestaan om op candidaten van eenige partijen te stemmen,
waaronder ook voorkwam Nationaal Herstel, en nog wel
op een latere plaats. Trouwens, men heeft zich in Leiden
aan dit advies, gelukkig, niet gehouden; wel zou anders
Nationaal Herstel hier een fractie van twee of drie leden
gehad hebben, evenwel bij de gratie van anderen, die niet
bij Nationaal Herstel behooren.
Er bestaat dus een diepgaand verschil tusschen N. S. B.
en Nationaal Herstel; duidelijk staat in het verkiezings
manifest van Nationaal Herstel:
„tegen een dictatuur van links of van rechts en versterking
van de machtsfeer en de zelfstandigheid van het grondwettig
koninklijk gezag".
Bovendien geeft Nationaal Herstel lucifersdoosjes uit,
waarvan spreker er een toont en waarop staat:
„Weg met Moskou, geen Mussert, alleen Oranje".
Spreker hoopt met deze verklaring voorgoed de gedachte
te hebben weggenomen, dat Nationaal Herstel te vereen
zelvigen zou zijn met de NS. B.
Voordat spreker er toe overgaat eenige opmerkingen te
maken ten aanzien van de begrooting, wil hij te kennen
geven, dat het hem onaangenaam heeft aangedaan uit de
Memorie van Antwoord van Burgemeester en Wethouders
te vernemen, dat de gemeente een harer lokalen beschikbaar
heeft gesteld voor een dekenfabrikant om zijn dekens te
toonen en ten verkoop aan te bieden aan de leden van een
inkoopvereeniging van personeel van een bepaald gemeente
bedrijf. Dit is een ongeoorloofde bevoorrechting boven andere
leveranciers van diezelfde artikelen. Waar de middenstand
toch reeds zulke moeilijke tijden doormaakt, acht spreker
het ongewenscht, dat daarmee wordt voortgegaan en hij
dringt er zeer op aan aan dien toestand een einde te maken.
Ongetwijfeld heeft de samenstelling van de begrooting
voor 1937 het College veel hoofdbrekens veroorzaakt; wanneer
inkomsten en uitgaven niet in evenwicht, reserves uitgeput
zijn, en men geen belastingverhooging wil, staat men voor
groote moeilijkheden en moeten drastische maatregelen ge
troffen worden. In het algemeen staat de begrooting dan
Gemecntebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Wiirtz.)
ook in het teeken van bezuiniging, al zou misschien bij
enkele posten nog verder gegaan kunnen worden. Getracht
is het nadeelig saldo zoo klein mogelijk te maken, althans
zoo klein mogelijk te doen schijnen, door reserves aan te
spreken, die voor dat doel niet bestemd zijn, en door af
schrijvingen achterwege te laten. De reserves van de Elec-
triciteitsfabriek konden niet meer worden aangewend, daar
die door aderlatingen in vorige jaren reeds tot een minimum
waren teruggebracht.
Daarentegen heeft men andere, totnogtoe onaangetast ge
bleven, bronnen aangeboord. Tot op zekere hoogte is het
putten uit de reserves niet af te keuren; deze zijn er toch
voor om er te zijner tijd gebruik van te maken, mits ze
worden aangewend voor het doel, waarvoor ze bestemd zijn.
Gebruikt men ze om tekorten van anderen aard te dekken,
dan treedt een begin van verarming in van het betreffend
bedrijf, met als perspectief tenietgaan daarvan. Als zoodanig
moet worden beschouwd de vermindering van de storting
in het Ongevallenfonds tot ƒ10.000.per jaar; dit acht
spreker een zeer bedenkelijken maatregel, wijl het op den
duur voert tot een totaal opgebruiken van dat fonds.
Toen men in 1907 op advies van prof. van Geer besloot
eigen risico te gaan dragen, omdat men sedert 1903 meer
aan premies aan de Rijksverzekeringsbank had betaald dan
aan vergoedingen werd ontvangen, besloot men de premie
waaruit een fonds gevormd zou worden te stellen op een
fractie lager dan de premie van de Rijksverzekeringsbank
bedroeg.
Hoewel spreker dat raadsbesluit niet wil becritiseeren,
zou hij er toch tegen zijn geweest, omdat het voorstel alleen
gebaseerd was op theoretische gronden en men omtrent die
materie toen weinig ervaring had. Het advies van prof. de
Geer was dan ook niet bepaald positief. Men „waagde" het
er op, zooals in de Handelingen van 1907 staat en men
heeft het gedaan, niettegenstaande in de raadsvergadering
gewezen werd op de groote gevaren, die zouden ontstaan,
wanneer op een gegeven oogenblik door catastrophale onge
vallen groote bedragen op een bepaald moment zouden
moeten worden gestort, wat vooral fataal zou zijn geweest,
indien het reservefonds nog niet een zekere grootte had
verkregen. Spreker heeft de financieele situatie van 1907
niet nagegaan en kan dus niet beoordeelen, in hoeverre dat
financieele nadeel door de gemeente te dragen zou zijn
geweest. Thans zou dat zeer zeker niet het geval zijn. Ten
opzichte van de ongevallenverzekering in eigen risico staat
men er thans anders voor dan toen, daar men door het
fonds van 223.000.nu een stootje kan verdragen.
Spreker zou er dan ook geen bezwaar tegen hebben, indien
men op dezelfde wijze doorging, mits de fondsvorming
onveranderd zou blijven.
Geheel anders is het, wanneer men de basis, waarop het
fonds gevormd wordt, verlaat en, overeenkomstig het voor
stel van het College, de premie mir nichts dir nichts met
50 vermindert om een uitgave van 10.000.voor 1937
zoogenaamd te besparen. De zuinigheid zal dan de wijsheid
bedriegen. Men behoeft geen expert op verzekeringstechniek
te zijn om te begrijpen, dat deze maatregel funeste gevolgen
moet hebben.
Volgens de mededeelingen in den geleide-brief is in de
jaren 1930 tot en met 1935 15.000.van de 20.000.
premie overgebleven. Dit beteekent, dat gemiddeld per
jaar 17.500.of 87,5 van de premie aan uitkeeringen
moet betaald zijn. Indien de premie wordt verminderd tot
ƒ10.000.zou het percentage 175% zijn, zoodat men
regelmatig 75 per jaar te kort zou komen. Deze becijfering
toont ten duidelijkste aan, dat het afwijken van den soliden
weg gevaar oplevert. Bovendien zijn in elk verzekerings
bedrijf wisselvalligheden en verrassingen niet uitgesloten.
Het College bewijst dit zelf, want uit de mededeelingen in
de Memorie van Antwoord blijkt, dat terwijl in de jaren
1933 tot en met 1935 het overschot 30.000.bedroeg,
dit in de jaren 1930 tot en met 1935 15.000.heeft
bedragen, zoodat er in de jaren 1930 tot en met 1932 een
verlies van ƒ15.000.geleden is, hetgeen toen niet zooveel
te beteekenen had, omdat dit nadeel kon worden opge
vangen door de volle premie van de latere jaren. Indien
de premie in de jaren 1930 tot en met 1935 10.000.
per jaar geweest was, zou men in dien tijd dus 60.000.
minder hebben ontvangen en was er geen overschot van
15.000.maar wel een tekort van 45.000.Het fonds
zou op die manier in den tijd van 30 jaar ingeteerd zijn.
Spreker moet zich dan ook ten zeerste verzetten tegen
het gebruiken van de helft van de premie tot dekking van
een gedeelte van het tekort op de begrooting. Kan het
College er niet toe besluiten, dit voorstel terug te nemen,
dan zal spreker stemmen voor het voorstel van den heer