MAANDAG 22 FEBRUARI 1937.
43
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen,
(Wilbrink c.a.)
groep, die ook streeft naar de macht en die uiteindelijk aan
de mensehen nog meer belooft dan de sociaal-democraten
beloven en durven beloven. Tegen een dergelijke groep zullen
alleen beginselen, verankerd in de eeuwigheid, een stuwdam
kunnen vormen. In Dnitschland, waar de sociaal-democratie
is weggevaagd door het nationaal-socialisme, is gebleken dat
de sociaal-democratische beginselen geen tegenweer kunnen
bieden; de Belijdeniskerk en de Roomsch-Katholieke Kerk
en haar beginselen weten echter stand te houden, ook al
worden ze van bovenaf overwoekerd en overheerscht. Daarom
is voor democratie en democraten niets te verwachten van
de sociaal-democratie, nog minder van het communisme.
Men kan tegen het fascisme en nationaal-socialisme alleen
tegenstand bieden, als bij de regeering van staat en maat
schappij gerekend wordt met de christelijke beginselen; die
hebben stand gehouden onder allerlei stormen door, die zijn
verdrukt, maar zijn toch altijd weer tot levenskracht en
gelding gekomen. Die christelijke beginselen beteekenen, dat
de persoonlijkheid van de verschillende menschen voor God
evenveel waarde heeftde leiders weten in zich zelf van God
afhankelijk te zijn; zij weten, dat zij het geheel van de
maatschappij niet kunnen overzien, of beheerschenzij weten,
dat er ook vrijheid moet bestaan voor de inzichten van
anderen, maar zij moeten ook de toetsing hebben te zoeken
van de Overheid aan God's Woord. Daarmede heeft de
christen rekening te houden. Maar omdat hij dit moet doen
krachtens zijn beginselen, daarom is alleen de christelijke
partij de waarborg voor een zuivere instandhouding van de
democratie, ook tegen het opdringen van het fascisme of
het bolsjewisme. Spreker en de zijnen streven naar geordende
verhoudingen en toestanden, niet omdat zij willen meedoen
aan machtsvorming, maar omdat zij overtuigd zijn dat,
wanneer ook in het bestuur van Leiden rekening gehouden
wordt met hun beginselen, daarmede uiteindelijk een dam
wordt en blijft opgeworpen tegen al die gevaren, waarvoor
de heer van Eek nu al zoo bevreesd is, maar waarvoor bij
spreker en de zijnen geen vrees bestaat, omdat zij weten
welke hun taak is en wat hun beginselen waard zijn.
De heer Gosliuga zegt, dat de wijze van behandeling
der begrooting zooals die sinds jaren gewoonte is, en zooals
die ook thans weer geschiedt, hem niet bevredigen kan.
Naar zijn meening wordt veel te veel tijd besteed aan alge-
meene beschouwingen en te weinig tijd aan de afzonderlijke
onderdeelen van de begrooting. Spreker zou willen, dat door
de fractie-voorzitters en door de eenlingen in den Raad
korte algemeene beschouwingen gehouden werden, dat daarna
door het College op die algemeene beschouwingen geantwoord
werd en dat vervolgens de verschillende hoofdstukken be
handeld werdendan zou het debat afwisselender en leven
diger worden en zou ook de begrooting zelf meer tot haar
recht komen.
De heer Seliiiller zegt, dat de heer Goslinga, toen hij
Wethouder was, daartoe nooit een voorstel gedaan heeft.
De heer Goslinga heeft er als Wethouder herhaaldelijk
bezwaren tegen ingebracht.
De heer Schüller heeft daarvan in den Raad nooit gehoord.
De heer Goslinga zegt, dat de heer Schüller nu eens moet
afkomen van de waangedachte, dat een Wethouder een
alleenheerscher isin overleg met zijn collega's bestuurt hij
de stad; hij kan niet altijd opponeeren, maar legt zich ook
wel eens bij afwijkende beslissingen neer. Spreker heeft
echter in het College herhaaldelijk bezwaar gemaakt tegen
deze wijze van behandeling van de begrooting. Het is ook
voor de Wethouders bijzonder vermoeiend en enerveerend
om dagenlang naar algemeene beschouwingen te moeten
luisteren en pas aan het slot aan het woord te komen. Het
zou b.v. toch gewenscht zijn over het onderwijs van ge
dachten te wisselen, maar dan niet zoo, dat men pas na
enkele dagen antwoord krijgt op zijn opmerkingen, terwijl
bovendien nog het College niet dupliceert. Deze wijze van
behandeling van de begrooting is onbevredigend; in geen
enkele gemeente wordt de begrooting op deze wijze behandeld.
Indien spreker in deze vergadering een opmerking over
het onderwijs maakt, een der sociaal-democratische leden
in de vergadering van Dinsdag daarop terugkomt en de
Wethouder eerst Donderdag aan het woord komt, wordt
het debat te veel verbrokkeld en komt het niet tot zijn recht.
De Raad zit vast in een sleur. Bij de intrede van de
sociaal-democraten in den Raad, 17 of 18 jaar geleden, is
men begonnen met het houden van ellenlange redevoeringen,
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Goslinga.)
waarin alles werd behandeld. Men moet hierop terugkomen.
Spreker vraagt het College of het niet mogelijk is het volgende
jaar bij wijze van proef een andere wijze van behandelen
van de begrooting te volgen, waardoor dan de specialiteiten
in den Raad meer tot haar recht kunnen komen. Er zijn
verschillende raadsleden, die vrij goed op de hoogte zijn
van bepaalde onderdeelen, maar niet in staat zijn, bij de
algemeene beschouwingen ellenlange redevoeringen te houden.
Er zijn dezen keer meer voorstellen aan de orde gesteld
bij de artikelen; er is dus een lichte verbetering te consta-
teeren, maar het is nog niet geheel naar sprekers zin.
Wat het interpellatierecht betreft, spreker heeft dit in
de vergadering van 9 November 1936 niet willen beperken.
Spreker wil het interpellatierecht meer aan het doel laten
beantwoorden en zal zich daarom altijd blijven verzetten
tegen het stellen van vragen aan het College over de voor
nemens, die het heeft. Deze vragen zijn ontoelaatbaar. Men
kan het College alleen interpelleeren over het gevoerde beleid
wil men het interpelleeren over zijn voornemens, dan plaatst
men zich op den stoel van het College en ontstaan ver
keerde toestanden. Overigens wenscht spreker het inter
pellatierecht ten volle gehandhaafd te zien en men moet het
dan ook niet als een onvriendelijkheid zijnerzijds beschouwen,
indien hij in de afdeelingen daaromtrent een opmerking
heeft gemaakt.
Spreker zou gaarne willen, dat de raadsleden een afschrift
kregen van de vragen, indien deze tijdig bij het College
zijn ingediend, aangezien de leden anders de beraadslagingen
moeilijk kunnen volgen.
Het schriftelijk vragenrecht ligt geheel in de lijn van
het interpellatierecht. Het argument van het College, dat
het meer werk van de ambtenaren zal vorderen, acht
spreker zeer gezocht. De ambtenaren hebben, nu de Raad
één maal in de vijf of zes weken vergadert, zooveel werk min
der in vergelijking met vroeger, toen één maal in de twee of
drie weken een raadsvergadering plaats had, dat dit beetje
werk er wel bij kan. Door het schrifteüjk vragenrecht zou
de Raad veel spoediger antwoord op vragen hebben dan
nu het geval is. Spreker zou b.v. den Raad in de ver
gadering van 22 December 1936 niet hebben opgehouden
met het stellen van vragen over den vermeenden, maar
gelukkig niet plaats gehad hebbenden aankoop van radia
toren in het buitenland, terwijl de Raad nu tot 1 Februari
1937 op antwoord heeft moeten wachten. Wanneer thans
een Raadslid kort na een raadsvergadering iets hoort, dat
hij verontrustend acht, moet hij 4 a 5 weken wachten,
voordat hij het College daarover vragen kan stellen. Men
kan de vragen wel eerder stellen, maar men krijgt vóór
de raadsvergadering toch geen antwoord.
De raadsleden in het algemeen vormen een gezelschap
van personen, die in gemeentelijke zaken zeer veel belang
stellen.
Het is voor hen buitengewoon onaangenaam, dat zij
soms weken en nogeens weken moeten wachten, vóór zij
op een eenvoudige vraag over een gemeentelijke zaak ant
woord van het College ontvangen. Om die reden heeft
spreker voorgesteld het College uit te noodigen de invoering
van een schriftelijk vragenrecht alsnog nader in overweging
te nemen en daarbij de Commissie voor de Huishoudelijke
Aangelegenheden te liooren (No. 22). Spreker stelt dus niet
direct voor, het schriftelijk vragenrecht in te voeren en
wil heel graag in dezen de leiding van het College volgen,
maar meent, dat een dergelijk verzoek, dat ingegeven is
door belangstelling in gemeentelijke zaken, niet met enkele
regels in de Memorie van Antwoord mag worden afgedaan.
Voor deze zaak bestaat wel belangstelling in den Raad.
Spreker heeft zich buitengewoon verbaasd over de motie
van den heer Hessing in zake de uitvoering van onderhouds
werken in eigen beheer (No. 10). In de middagzitting heeft
de heer van Eek betoogd, dat de S. D. A. P. gloeit van
liefde voor den middenstandook het Plan van den Arbeid
zou in het belang van den middenstand zijn. Ziet hier
echter een voorstel uit denzelfden hoek, dat toch recht
streeks tegen het belang van den middenstand ingaat. Het
niet meer uitbesteden van werk, maar uitvoering daarvan
in eigen beheer heeft met werkverruiming niets te maken,
want de vraag wie het werk doet, blijft ten opzichte van
de werkverruiming precies hetzelfde, maar voor den midden
stand is wel van groot belang, of het wordt uitbesteed dan
wel in eigen beheer uitgevoerd. Spreker begrijpt niet wat
er tegen is, dat de ambachtsman ook nog iets aan de
gemeente verdient en ook niet, dat een partij, die zoo
gevoelt voor de belangen van den middenstand met dit
voorstel komt. Spreker is het van A tot Z eens met hetgeen
het College daarovèr in de Memorie van Antwoord schrijft
dat is hem uit het hart gegrepen. Uitvoering van dit