42 MAANDAG 22 FEBRUARI 1937. Gemeentobegrooting Algemeene beschouwingen. (Wilbrink.) en met de werkelijkheid rekening wenschen te houden. Eenige jaren geleden zagen de sociaal-democraten ook niet tegen belastingverhooging op, maar nu zeggen zij, dat tot eiken prijs belastingverhooging moet worden voorkomen. Yan burgerlijk standpunt uit is deze meening te waardeeren, maar hieruit volgt tevens, dat ten aanzien van het beleid van het College niet zooveel is gewijzigd en dat men practisch voort gaat op de oude paden, die ook vorige Colleges hebben be wandeld. Ook in het beleid ten aanzien van de werkver ruiming is door de intrede van de sociaal-democraten in het College niet eenige wijziging gebracht. Spreker was indertijd van meening, dat de vorige Colleges te dien opzichte in het algemeen deden wat zij konden en wat mogelijk was, en hij is van meening, dat dit ook met het tegenwoordig College het geval is. Er is te dien opzichte geschermd met allerlei beloften van wat men wel zou willen en zou doen als men maar meer medezeggenschap had in dezen; dan zou er voor de Leidsche arbeiders veel meer gebeuren dan vóór 1935dat is inderdaad niet het geval; voor die arbeiders is niets meer, ook niets minder gebeurdevenals voorheen tracht men op dezelfde wijze zooveel mogelijk werken uit te voeren, maar zijnnog geens zins bijzondere maatregelen getroffen om daaraan sterke uit breiding te gevenevenmin zijn de sociaal-democraten met voorstellen dienaangaande gekomen. Hoewel vóór de ge meenteraadsverkiezingen zeer sterk de indruk is gewekt, dat als de sociaal-democraten maar medezeggenschap hadden, er dan eigenlijk bijna onbeperkte mogelijkheden zouden bestaan, moet men zich, met het oog op de verantwoorde lijkheid die men draagt, om niet tot een débacle te komen, ook hier beperken tot de practische mogelijkheden, die er zijn en bewandelt men met voorzichtigheid ook hier de oude platgetreden paden, zij het met eenige wijziging. Spreker heeft dan ook in het algemeen geen critiek op het College. Het financieel beleid voldoet echter niet aan alle ver wachtingen, al deinst men practisch gesproken ook voor verzwaring van lasten voor de burgerij, voor het in orde houden van de gemeentefinanciën, terug. Een goede zijde is in elk geval, dat de sociaal-democraten in het College hebben zitting genomen, en dat de verhouding minder scherp is dan voorheen, al treft het soms toch zeer bijzonder, dat ook de sociaal-democratische fractie eigenlijk nog niet voldoende ver trouwen schenkt aan haar vertrouwensmannen in het College. Bij het debat over den werkloozensteun in het najaar van 1936 is door de sociaal-democratische Wethouders aan hun fractie met nadruk verzocht haar voorstellen hier niet te hand haven; de fractie heeft echter, niettegenstaande het verzet van haar vertrouwensmannen, toch de stemming over haar motie willen doordrijven; de meerderheid in den Raad echter wenschte vertrouwen te stellen in het College, dat een adres zou richten tot den Minister, maar dan met volledige cijfers en gegevens, terwijl de sociaal-democraten, die toen de minderheid vormden, wilden dat de Raad zich zou uitspreken zonder over die cijfers te beschikken. Dit acht spreker geen juiste handelwijze en hij hoopt, dat in die opzichten de sociaal-democraten zich zelf zullen herzien en dat de heer van Eek nog zoo goed leiding kan geven aan zijn fractie, dat hij zal bewerken, dat deze in elk geval nog eenig vertrouwen schenkt aan haar vertrouwens mannen in het College. De heeren van der Laan en Jongeleen stellen voor, de subsidie aan de wijkverpleging niet met 15% te korten (nis 5 en 6). Juist om het College in zijn bezuinigingsarbeid niet te bemoeilijken, heeft spreker geen voorstel in dien zin ingediend. Spreker is ook zeer nauw bij dien arbeid betrokken; nu deze voorstellen daar liggen en spreker de moeilijkheden van deze vereenigingen kent, zal het hem toch wel zwaar vallen zijn stem daaraan niet te geven. Voor de instelling van een Commissie ad hoe om te over wegen of het instellen van Contact-Commissies tusschen de maatschappelijke organisaties en het gemeentebestuur als ons door den heer van Eek voorgesteld (No. 7) gevoelt spreker nietsgezien de resultaten, die bereikt zijn met een soortgelijke commissie in Leiden, n.l. de industrie-commissie, ingesteld op voorstel van den heer Manders. Deze commissie heeft verscheidene keeren vergaderd en heeft een zeer dik rapport uitgebracht, maar verder is er niets uit voortgevloeid er is ook niets mee gebeurd. Dit werkt buitengewoon teleurstellend en daarom komt men er niet zoo spoedig toe, zijn stem aan een dergelijk voorstel te geven, tenzij men meer zekerheid heeft, dat de instelling van de commissie eenig resultaat zal hebben. Spreker is echter overtuigd van het belang van deze zaak en gevoelt daarom meer voor het denkbeeld van den heer Wilmer. De opwekking zal bij verwezenlijking van dit denkbeeld uitgaan van de maatschappelijke organisaties, die zelf het contact met het gemeentebestuur zullen zoeken, Gemcentebeqrootinq Alqemeene beschouwinqen. (Wilbrink.) haar vertegenwoordigers zullen aanwijzen, die inderdaad in staat zijn het College voor te lichten omtrent de zaken, die aan de orde worden gesteld. Thans komen meermalen zaken in den Raad aan de orde, die door de ambtenaren van hun standpunt uit juist zijn bekeken, maar in de raadsvergadering op sterk verzet stuiten, omdat tusschen het oogenblik, waarop de stukken inkomen en dat, waarop zij in de raadszitting worden behandeld, bezwaren worden geuit, die niet goed gefundeerd zijn door gebrek aan tijd. In zulke gevallen zou een commissie, als door den heer Wilmer bedoeld, van groot belang kunnen zijn. De Raad heeft niet alleen tot taak regelingen voor het maatschap pelijke leven te treffen, die naar het oordeel van het College, de ambtenaren of den Raad zelf noodig zijn, maar wel regelingen te maken, die de belangen van de burgerij op de beste wijze dienen. Spreker behoeft eigenlijk niet te verklaren, dat hij tegen het voorstel van den heer van Eek in zake het houden van optochten op Zondagnamiddag (No. 8) is. Al was er voor dit voorstel inderdaad een meerderheid in den Raad te vinden, dan nog zou het wenschelijk zijn, dat men rekening hield met de wenschen van de minderheid, vooral wanneer deze steunen niet alleen op de wet, maar ook op een geloofsovertuiging, die van groote beteekenis is voor het volksleven. Spreker acht de motie van den heer Hessing in zake de uitvoering van onderhoudswerken in eigen beheer (No. 10) in haar tegenwoordigen vorm onaannemelijk, omdat de aanneming daarvan geen besparing zou opleveren, maar vergrooting der uitgaven zou veroorzaken. De heer van Eek had heel veel woorden noodig om te be- toogen, dat de sociaal-democraten toch wel goede Nederlanders zijn. Hij verviel daarmede in de fout van de N.S.B.-ers, die beweren, dat zij de beste Nederlanders zijn, en dat is wellicht te verklaren uit de omstandigheid, dat de N.S.B. nog niet zoo'n verleden als de S.D.A.P. heeft, terwijl de S.D.A.P.-ers er dankbaar voor zijn, beschouwd te worden als goede Nederlanders en uit het internationale vaarwater te zijn weggekomen. De heer van Eek is wat meer schoorvoetend dan de sociaal-democraten in andere landen, maar wil toch langzamerhand medekomen en vraagt daarvoor nu ook erkenning. Spreker wil hem gaarne die erkenning geven, maar zal de woorden van den heer Yan Eek toetsen aan diens daden. Men kan een goed Nederlander en tevens republikein zijn, maar in het Nederlandsche volksleven, dat samengeweven is met het Huis van Oranje, zit iets, dat de heer Van Eek niet wil erkennen, terwijl andere sociaal democraten wel tot de erkenning daarvan zijn gekomen. Om tactische redenen laat de heer van Eek zijn bezwaren niet gelden en is hij bereid het Staatshoofd de eer te bewijzen, welke de wellevendheid vereischt. In den tijd, dat het nog niet zoo slecht gesteld was met de financiën der gemeente, hebben de sociaal-democraten zich verzet tegen het verleenen van subsidie voor het Koninginnefeest. Er zijn sterke uitlatingen, waaruit blijkt, dat de sociaal-democraten in het verleden anti-monarchaal waren. Men zegt nuwij blijven republikein, maar voor verschillende sociaal-democraten zal dit nog de vraag zijn, omdat zij tot het betere inzicht zijn gekomen, dat zij - gelijk de sociaal-democraten in Engeland tegelijkertijd nationaal en sociaal-democraat kunnen zijn. Waar de heer van Eek, die altijd een sterk uitgesproken Marxistisch sociaal-democraat is geweest, stellig in Leiden in de S.D.A.P. de leiding heeft gehad, kan men ook ver wachten, dat de achter hem staande groep daarvan toch ook wel doortrokken is. Maar als de heer van Eek meent, dat juist de sociaal-democratie een dam kan zijn tegen het fascisme en misschien ook tegen het bolsjewisme, dan moet hij een stapje verder gaan met de opvoeding van zijn partij- genooten. Indertijd heeft de heer Kleerekoper geschreven, dat wanneer men in het gedrang mocht komen, dan Koningin Wilhelmina, Vorstin uit het Oranjehuis zeker ook zou waken voor de rechten en vrijheden van de sociaal-democratische bevolking. Als men zoover gekomen is, dat men van een vorstelijk persoon alle bescherming verwacht, dan is men toch zeerzeker niet meer uitgesproken republikeinsch, maar verwacht men van zijn eigen beginselen niet meer de noodige tegenweer tegen de stuwkracht van het fascisme; anders verwacht men toch niet hulp van een zijde, die men tevoren meermalen heeft bestreden. Bolsjewisme, communisme, socialisme, liberalisme, alle beginnen en eindigen met den mensch en verwachten het van den mensch en van diens zedelijke motieven. Een partij als de sociaal-democratie, die haar volgelingen uitsluitend opvoedt om het te ver wachten van den mensch en uitsluitend strijd voert om de macht, kan geen stuwdam vormen tegen een opstuwende

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 14