38
MAANDAG 22 FEBRUAKI 1937.
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Beekenkamp e.a.)
en blijk gegeven voorstander te zijn van onverkorte hand
having van de Zondagswet, zulks in tegenstelling met de
opvatting van den heer van Eek. Spreker memoreert enkele
K. B's., die daarvan gewagen.
Spreker komt thans tot zijn voorstel No. 19 tot wering
van obscene lectuur uit openbare uitleenboekerijen en lees
bibliotheken.
Het antwoord van het College heeft spreker niet geheel
bevredigd. De artikelen 240 en 240bis van het Wetboek van
Strafrecht zijn inderdaad een belangrijk wapen bij de bestrijding
van dit euvel, maar dit wapen is niet scherp genoeg en is
ook niet voor alle gevallen doeltreffend. Spreker verzoekt
den Burgemeester als hoofd der politie er toe mede te werken,
dat de politie het opsporingswerk met groote nauwgezetheid
ter hand neemt en dezen tak van geestelijken reinigingsdienst
zoo perfect mogelijk verzorgt. Uit het feit, dat de aandacht
van de politie reeds gevallen was op het feit, dat onregel
matigheden plaats vinden, leidt spreker af, dat er op dit
gebied wel iets te doen is. Het College zegt, dat het kwaad
niet van onrustbarenden aard is. Dit impliceert, dat er
euvelen op dit gebied bestaan en volgens spreker is kwaad
altijd verontrustend. Spreker is het College dankbaar voor
de toezegging, dat het bij uitbreiding van het kwaad een
repressief toezicht zal oefenen, maar hij is daarmede niet
voldaan. Men dient preventief te werk te gaan en daarom
zou spreker het op prijs stellen, indien het. College sprekers
voorstel om praeadvies zou willen nemen. Al zitten er epi-
neuze kanten aan deze zaak, toch mag men niet nalaten
maatregelen te nemen tegen boeken, die een zeer sterk
infecteerende werking op de lezers hebben.
Wanneer spreker lid was van een jury, die te beoordeelen
had een door het gemeentebestuur uitgeschreven prijsvraag
Van den volgenden inhoud: ,,Het gemeentebestuur van
Leiden verlangt een motto voor de gemeentebegrooting voor
1937, ontleend aan een uitspraak van een groote figuur in
de vaderlandsche geschiedenis" en bij de beantwoording
zou iemand, die geïmponeerd werd door de machtige persoon
lijkheid van den grooten vaderlander Coen, dit motto inge
zonden hebben: ,,Siet ende considereert doch wat een goede
couragie vermach," zou spreker hoeveel lof hij overigens
ook zou hebben voor de originaliteit en historischen zin van
dezen inzender, hem niet den eereprijs hebben toegekend,
omdat deze begrooting niet het beeld vertoont van wat
goede courage vermag. Uit hetgeen spreker reeds heeft
gezegd en de heer Goslinga ter toelichting van diens voor
stellen alsnog zal zeggen, zal het den Raad duidelijk worden,
dat de anti-rev olutionnaire fractie niet ten volle kan instem
men met de door het College gevolgde financieele politiek.
Juist de courage om den ernst van den toestand onder de
oogen te durven zien en geen politiek van „op hoop van
zegen" te voeren, heeft te zeer ontbroken. Spreker wil echter
wel den Raad en het College deze woorden, die niet als motto
boven de begrooting geplaatst kunnen worden, als ideaal
voor oogen stellen.
Coen heeft ook geschreven „Dispereert niet." Bij de her
denking van diens 350sten geboortedag zeide Minister-
President Colijn: „Deze woorden zijn niet aan tijd of plaats
gebonden; zij werden geuit in den aanvang van de 17e eeuw;
zij gelden ook voor onzen tijd. Deze man spreekt tot ons,
eeuwen nadat hij gestorven is. Hij eischt iets van ons: hij wil,
dat wij zijn voorbeeld zullen volgen in opofferingsgezindheid,
in kloekheid, in zorgvuldig beraad, als het er om gaat de
zaak van het gemeenebest te dienen."
Spreker wenscht den Voorzitter, den Wethouders en zijn
mederaadsleden toe, dat zij allen iets zullen mogen kennen
van de innerlijke kracht, die het mogelijk maakt een zoo
sterk woord te spreken als Coen sprak en zulke kloeke daden
te doen als Coen deed.
De heer van Weizen zegt, dat de opmerkingen, die buiten
den Raad worden gemaakt over de wijze, waarop verschillende
vraagstukken in den Raad aan de orde worden gesteld, het
gevaar van het sluipende fascisme weerspiegelen. Het sluipende
fascisme ondermijnt op een bepaalde manier de autoriteit
van de vertegenwoordigende lichamen in de oogen van de
groote massa des volks en werkt daardoor niet mee aan de
handhaving van deze instellingen, welke in de huidige om
standigheden voor de vrijheid en de rechten van de groote
massa des volks van het allergrootste belang zijn.
Ook de heer Wilmer heeft betoogd, dat meermalen in den
Raad onderwerpen werden behandeld, die in de Staten-
Generaal thuishoorden, maar wordt daarom nog niet door
spreker besfch ouwd als een aanhanger van het sluipend
fascisme. Toch was' het betoog van den heer Wilmer een
volkomen weerspiegeling van hetgeen in bepaalde, ook
politieke kringen in ons land leeft en waartegen allen, die
Gemeentebegrooting Algcmeenc beschouwingen,
(van Weizen e.a.)
willen medewerken aan de handhaving en verdediging van
de rechten en vrijheden der volksmassa's, gezamenlijk
dienen op te treden.
Ter bestrijding van de juistheid van het betoog van den
heer Wilmer op dit punt, vestigt spreker de aandacht op
het feit, dat de heer Wilmer enkele vragen heeft gesteld,
waarop deze wel is waar zelf geantwoord heeft, maar die
tegelijkertijd doen zien, dat sommige problemen, welke in
den Raad aan de orde gesteld worden, onmogelijk los te
maken zijn van hetgeen in de vrije maatschappij geschiedt.
Spreker erkent volkomen, dat men bij het vraagstuk van de
bestrijding der werkloosheid is gebonden aan de mogelijk
heden, waarover de gemeentebesturen nu eenmaal beschikken,
maar deze gebondenheid is niet een wet, welke voor eeuwig
geldt. Men kan pogen, wijziging in deze wet te brengen.
Hier ligt des Pudels Kern, hier raakt men den wortel van
het probleem, n.l. of ook in dezen Raad alle pogingen worden
aangewend, die mogelijk zijn om te komen tot de wijziging
van die wettelijke bepalingen in dier voege, dat aan de
gemeentebesturen grootere armslag gegeven wordt. Er is
hier op schampere wijze gesproken over het bij deze begrooting
achterwege blijven van voorstellen, die bij vorige begrootingen
altijd wel ingediend zijn. Ook spreker heeft bij deze begrooting
achterwege gelaten de indiening van voorstellen, op welker
aanneming onder de huidige omstandigheden weinig kans
bestond, in verband met het feit, dat de mogelijkheden,
waarover het tegenwoordige gemeentebestuur beschikt, het
niet mogelijk maken daaraan uitvoering te geven.
De heer Goslinga zegt, dat dit al jaren zoo is.
De heer van Weizen stelt daartegenover, dat de heer
Goslinga en de zijnen niet bereid zijn die wijzigingen in de
huidige wetgeving aan te brengen, die die mogelijkheden
kunnen scheppen. En daarom gaat het.
De Voorzitter zegt, dat dit toch niet door den Raad kan
geschieden.
De beer van Weizen zegt, dat toch vanuit den Raad
aandrang kan worden uitgeoefend, de openbare meening
kan worden beïnvloed teneinde, met volkomen handhaving
van het gemeentebelang, te komen tot deze wijzigingen. Op
het oogenblik is dit onmogelijk omdat de thans bestaande
reactionnaire krachten een dergelijke wijziging in de bestaande
wetgeving verhinderen. Elk voorstel in die richting stuit op
een krachtigen weerstand.
De communisten zijn een ordelievende partij in dien zin,
dat zij zich bewust zijn van de gevaren, die op het oogenblik
in het bijzonder het werkende volk bedreigen. Daarom doen
zij een beroep op alle goedwillende, op alle democratische
krachten in de massa van het werkende volk, teneinde
eensgezind het hoofd te bieden aan de op het oogenblik
dreigende gevaren. In bepaalde politieke partijen, ook in
de anti-revolutionnaire, komen fascistische stemmen tot
uiting, die inderdaad een gevaar beteekenen voor de vrijheid
en voor de vrije meeningsuiting en haar organen.
De positie van de gemeentebegrooting in het algemeen
wordt in hoofdzaak bepaald door twee belangrijke factoren;
in de eerste plaats door de daling van de uitkeering uit het
Gemeentefonds en door de daling van de uitkeering uit het
Werkloosheidssubsidiefonds met 70.000.hoewel het
werkloosheidscijfer hier ter stede vergeleken bij 1935 en
1936 zelfs nog gestegen is. Deze feiten in aanmerking ge
nomen, is het ondoenlijk de bestaande mogelijkheden dusdanig
uit te breiden, dat in elk geval in de dringendste behoeften
voorzien zou kunnen worden.
De aanpassingspolitiek van de Regeering heeft funeste
gevolgen gehad. De cijfers, waarmede de heer Beekenkamp
heeft geschermd, toonen niets anders aan dan dat in de
laatste jaren de gemeentelijke bemoeiingen op schier elk
terrein beperkt en besnoeid zijn. In sommige opzichten was
beperking gewenscht, maar de rigoureuze wijze, waarop in
de laatste regeeringsperiode de beperking heeft plaats ge
vonden, is voldoende aanleiding om te trachten aan het
huidige bewind zoo spoedig mogelijk een einde te maken
en in de plaats daarvan een regeering aan het roer te brengen,
die een anderen koers zal volgen, opdat ook de gemeente
begrooting voor 1938 meer mogelijkheden zal bieden en
daardoor geen sombere beschouwingen meer gehouden
zullen worden.
Spreker heeft bezwaar tegen bepaalde maatregelen, welke
het College voorstelt te nemen om het tekort van het aan
vankelijke begiootingsconcept te overbruggen. Uit het
rapport van het accountantskantoor-Moret heeft spreker de
conclusie getrokken, dat ten gevolge van de maatregelen,