MAANDAG 1 FEBRUARI 1937.
25
Interpellatie-Sehüller i.z. het stutten van perceelen bij
(Voorzitter.) Oude Vest*.
werden aangebracht, was dit in verband met de hoedanig
heid van de betrokken muren ook niet vereischt.
Tegen de muren van perceel Oude Vest 149, dat volgens
het artikel in de „Vooruit" onvoldoende zou zijn geschoord,
werden in totaal 10 schoren aangebracht, van verschillende
lengte en zwaarte, hetgeen komt doordat in gevallen als
deze het gebruikelijk is, om voor het schoren gebruikt
hout te bezigen. De schoren waren echter voor het doel
alleszins voldoende. Ook de 4 in het artikel bedoelde
stutten tegen een zijgevel van dit perceel zijn gezamenlijk
beslist voldoende sterk om tegen geheel of gedeeltelijk in
storten beveiliging te bieden, terwijl ook voor den achter-
bouw van dit perceel geen zwaardere stutten noodig waren.
Tegen den zijgevel van het perceel aan de Van der
Werffstraat, een pakhuis, zijn aan de buitenzijde 2 schoren
aangebracht, doch in het pakhuis, dus tegen den binnen
kant van den muur, is een raamwerk van stutten aan
gebracht, hetgeen de schrijver van het artikel niet heeft
kunnen zien. Tegen den zijgevel van perceel Oude Vest 127,
waar volgens het artikel in de „Vooruit" 4 in plaats van
3 stutten hadden moeten worden aangebracht, zijn 3 zware
stutten geplaatst, hetgeen absoluut voldoende is. Hadden
er 4 stutten gestaan, dan zou wellicht beweerd zijn, dat er
5 noodig waren. Volgens het dagbladartikel zijn verschillende
stutten zoo aangebracht, dat ze zonder veel moeite met
één hand zouden kunnen worden weggenomen; alle stutten
zijn echter voor het doel voldoende vast aangebracht;
spreker heeft dit zelf geprobeerd; ze zijn dan ook ondanks
stormen en dergelijke maanden lang blijven staan. De
schrijver van het artikel is echter van de verkeerde ver
onderstelling uitgegaan, dat de aangebrachte voorzieningen
definitief zouden zijn en ook moesten dienen bij den aan
staanden woningbouw op het terrein, hetgeen aan het artikel
een sensationeel karakter heeft gegeven. De schoren en
stutten, waarop het artikel betrekking heeft, zijn na het
gereedkomen van de sloopingswerken blijven staan als
voorloopige veiligheidsmaatregelen, zoolang op het terrein,
ten behoeve van den daarop uit te voeren woningbouw,
nog niet zou worden aangevangen met het grondwerk nabij,
of met het aanvoeren van materialen langs de belendende
gevels. Het betreft hier dus maatregelen ten aanzien van
een werk in rust op een afgesloten terrein en natuurlijk
zijn in zoodanig geval minder ingrijpende voorzieningen
vereischt dan bij de uitvoering van een woningbouw ter
plaatse.
Het heeft echter steeds in de bedoeling gelegen dit
moet goed worden onderscheiden om zoodra met den
woningbouw zou worden begonnen en dus grondwerken
nabij en het aanvoeren van materiaalvrachten langs de
belendende muren of gevels zou plaats vinden, tijdig vooraf
daarmee verband houdende, nadere voorzorgsmaatregelen
(aanbrengen van stutten enz.) voor zooveel noodig te
treffen. Mede hiervoor dient de in het bestek voor den
woningbouw in paragraaf 67 opgenomen ruime verrekenbare
post ad 6.000.
Nadat hieromtrent reeds eerder door den dienst van
Gemeentewerken (afd. Bouw- en Woningtoezicht) met den
architect van den woningbouw besprekingen waren gevoerd,
heeft de architect op 18 Januari 1937, dus voordat het
bewuste artikel in het dagblad Vooruit verscheen, aan den
aannemer van den woningbouw opgedragen, in overleg met
den architect en den dienst van Gemeentewerken de noodig
geachte schoren en stutten aan te brengen. Met deze schorings
werkzaamheden is op 22 Januari 1937 aangevangen, wat in
verband met den stand van het werk (ingrijpende werk
zaamheden in de nabijheid van belendende muren en
materiaalaanvoer van eenige beteekenis vonden nog niet
plaats) zeer zeker als voldoende tijdig is te beschouwen.
Uit een en ander moge dus blijken, dat ten aanzien van
het treffen van de, in verband met het uit te voeren grond
werk, vereischte voorzieningen aan de belendende perceelen
reeds vóór de verschijning van het bericht in het dagblad
Vooruit maatregelen genomen waren, dat de voorzieningen,
waarop het artikel betrekking heeft, slechts waren bedoeld
als voorloopige veiligheidsmaatregelen gedurende den tijd,
dat niet op het terrein wordt gewerkt, en dat nergens
gevaar voor instorten heeft bestaan, zoodat de bewering in
het artikel, dat hier met menschenlevens zou zijn gespeeld,
eiken grond mist en dan ook met klem van de hand moet
worden gewezen.
Wanneer men meent ergens een toestand aan te treffen,
die levensgevaar oplevert, heeft men tot natuurlijken plicht,
onverwijld den betrokken dienst te waarschuwen. Aldus
doet echter niet de schrijver van dit artikel, die zich niet
onmiddellijk in verbinding stelt met den dienst van Gemeente
werken, maar eerst rustig een stuk in de courant gaat
Interpellatie-Sehüller i.z. het stutten van perceelen bij
(Voorzitter e.a.) Oude Vest.
schrijven, waardoor het geval pas na eenige dagen ter kennis
van den Dienst komt. Deze handelwijze teekent voldoende
dit lichtvaardig en anoniem geschrijf.
Na zich tot den dienst van Gemeentewerken te hebben
gewend, had hij zoo noodig, nog altijd zijn stuk in de
courant kunnen plaatsen.
In antwoord op de vierde vraag zegt spreker, dat het
College tegen het in de Leeskamer voor de raadsleden ter
inzage leggen van het bestek No. 20/1935, waarbij geen
staat vau aanwijzing behoort, geen bezwaar heeft. Er be
staat geen aanleiding tot overlegging van het desbetreffende,
door den Directeur der Gemeentewerken aan het College
uitgebrachte rapport, dat trouwens dezelfde gegevens omtrent
den toestand op het terrein bevat, als werden medegedeeld.
In antwoord op de vijfde vraag zegt spreker, dat de
eertijds genomen maatregelen voortvloeiden uit het bestek
van de sloopingswerken, zoodat de daaraan verbonden
kosten in de aannemingssom waren begrepen. De kosten
van de thans, in verband met het uitvoeren van den bouw
van woningen nader getroffen voorzieningen worden be
streden uit een in het bestek van dien woningbouw opge
nomen verrekenbaren post.
De heer Seliüller heeft herhaalde malen in de Commissie
van Fabricage gevraagd, wanneer het College de vragen, die
hij op 13 Juli 1936 in den Raad heeft gesteld, zal beantwoorden.
Men heeft spreker medegedeeld, dat andere belangrijke
zaken dienden voor te gaan.
Indien dit juist is, constateert spreker, dat het College de
zaak, waarom het bij de thans aan de orde zijnde interpellatie
gaat, blijkbaar van groot belang acht, aangezien het anders
wel andere zaken had laten voorgaan.
De Voorzitter heeft nu medegedeeld, dat het College er
geen bezwaar tegen heeft, het bestek en de gevoerde corres
pondentie in de Leeskamer ter inzage voor de leden te leggen.
De Voorzitter heeft alleen gezegd, dat het College tegen
het ter visie leggen van het bestek geen bezwaar heeft.
De heer Seliüller zegt, dat het College ten aanzien van de
andere zaken niet geantwoord heeft.
De V oorzitter heeft geantwoord, dat het College daartegen
bezwaar heeft.
De heer Seliüller zegt, dat de Raad staande de vergadering
evenmin over zijn betoog als over dat van den Voorzitter
een oordeel kan vellen. Het is voor een goede beoordeeling
van een zaak als deze noodig, dat de Raadsleden de be
scheiden rustig hebben kunnen inzien. Uit het bestek blijkt
duidelijk, dat de post van 6.000.een stelpost voor onvoor
ziene werkzaamheden is en niet is bedoeld voor het stutwerk.
Dat wordt er nu van gemaakt, omdat men anders niet weet,
uit welken post dit stutwerk betaald moet worden. Waar
men nu bij bouwwerken in de binnenstad bij het graafwerk
voor allerlei verrassingen kan komen te staan, moet men
zeer voorzichtig zijn dit geld te besteden voor doeleinden,
waarvoor het niet bestemd is. Wanneer straks die 6.000.
overschreden zijn, en de aannemer moet nog meer werk
doen, dat niet voorzien was, dan slaat dat terug op de aan
nemingssom en dus op den bouwprijs van het geheele complex,
waarnaar straks de huren zullen worden bepaald. Die post
is bestemd voor onvoorzien meer werk, maar niet voor iets,
wat men al maanden lang heeft kunnen voorzien. Het kan
den aannemer niets schelen, of die post wordt overschreden;
dan dient hij eenvoudig een rekening in, maar dat drukt
straks op de huren.
Nu de quaestie van de weigering van bet bestek aan
spreker. Wanneer een Raadslid een bestek vraagt, doet hij
dat in het belang van de gemeente en haar ingezetenen,
zooals hij dat ziet; een ambtenaar kan dat belang anders
zien, maar daarmee heeft de ambtenaar niets te maken.
Dat Raadslid meent dan de belangen van de gemeente aldus
te moeten dienen, en dan heeft een ambtenaar niet aan een
Raadslid het materiaal te weigeren, dat dit Raadslid noodig
heeft. Het argument, dat spreker wel eens aan dezen of
genen dit materiaal zou kunnen verstrekken, is niet terzake
dienende; spreker heeft duidelijk gezegd, dat hij dit bestek
opvroeg als lid van de Commissie van Fabricage om daarmee
de belangen van de gemeente en haar ingezetenen te dienen,
en dan heeft een ambtenaar niet uit te maken op welke wijze
spreker dat zal doen, in den Raad of op andere wijze.
De Voorzitter vraagt waarom de heer Schidler het dan
niet vraagt aan het College, dat voor hem toch het aan
gewezen lichaam is.