20
MAANDAG 1 FEBRUARI 1937.
Stedelijke Werkinrichting.
(Voorzitter e.a.)
zooveel succes gedaan heeft. Men moet het daartoe toch
de gelegenheid geven. Niemand zou er bezwaar tegen maken,
wanneer het Leger des Heils geen morgenwijding hield,
maar aan tafel een woord in denzelfden geest sprak; dan
zou men die menschen beschouwd hebben als leden van
één gezin, die gerust mogen aanhooren wat door den leider
gezegd wordt; alleen het feit, dat gesproken wordt van
morgenwijding, die gepaard gaat met gezang en min of meer
geschiedt in den vorm van een godsdienstoefening, zooals
die in vele kerken plaats vindt, heeft den Raad eenigszins
kopschuw gemaakt. Volkomen ten onrechte. Men wil het
Leger des Heils wel den invloed en het overwicht geven,
maar geef het dan de gelegenheid daartoe, door een
morgenwijding op Zondag. Er is met het Leger des Heils
over gesproken en spreker twijfelt niet in het minst dat
het Leger des Heils, wanneer het zich zelf blijft, niet zal
willen ingaan op den door den Raad uitgesproken wensch.
Proselieten maken is volkomen uitgesloten.
Het Leger des Heils wil alleen de stemming in dit gezin
maken zooals het meent, dat ze de menschen ten goede
zal beïnvloeden. Er is dus niet de minste reden die poging
bij het Leger des Heils aan te wenden; in de eerste plaats
zal het daarin niet treden, maar in de tweede plaats moet
men het, wil men het naar zijn aard laten werken, zoodat
de profijten het grootst zijn, ook laten werken zooals het
zelf wilmen doet het best zich hier geheel over te geven aan
de leiding van het Leger des Heils, dat in Nederland in
tal van gemeenten heilzaam werk heeft gedaan en dat in
tal van gemeenten steun en medewerking krijgt zonder
dat eenig bezwaar is gemaakt tegen deze z. g. verplichte
bijwoning van godsdienstoefeningen. Spreker geeft dus den
Raad in overweging niet alleen dit voorstel aan te nemen,
maar ook zich te beraden, of het gewenscht is in deze
richting invloed uit te oefenen op het Leger des Heils.
Mevrouw Braggaar kan zich er mede vereenigen, dat
alleen de armlastigen, die oogenschijnlijk tot de onvol-
waardigen behooren, gedwongen worden naar de werk
inrichting te gaan, want er zijn helaas menschen, die tegen
zich zelf in bescherming genomen moeten worden. Maat
schappelijk Hulpbetoon mag echter niet de vrijheid hebben,
iedereen naar de werkinrichting te verwijzen.
Spreekster vraagt, of de heer Wilmer misschien kort van
memorie is en daardoor niet meer weet, dat zij in de Commissie
voor Maatschappelijk Hulpbetoon heeft voorgesteld bij de
verwijzing van ondersteunden naar de Stedelijke Werk
inrichting geen dwang meer uit te oefenen. Men heeft daarna
een besluit genomen elk geval afzonderlijk te behandelen,
waarna spreekster haar voorstel heeft ingetrokken. Nadien
werd elk geval, waarin Maatschappelijk Hulpbetoon meende,
iemand naar de Stedelijke Werkinrichting te moeten ver
wijzen, in de Commissie behandeld onder leiding van Wet
houder van Stralen.
Indien de heer Wilmer als lid der Commissie de rapporten
serieus naziet, zal hij steeds in de rapporten, welke spreekster
heeft nagezien, de opmerking vinden, dat zij zich verzet
tegen de gedwongen opneming van ondersteunden in de Stede
lijke Werkinrichting.
Spreekster heeft met den Wethouder van Sociale Zaken
een onderhoud gehad over personen, wier namen zij thans
niet kan noemen, omdat zij daaromtrent met hen geen over
leg heeft gepleegd, en die verleden week gedwongen werden
naar de Stedelijke Werkinrichting te gaan. Onder hen be
vonden zich een metaalbewerker en een koopman in fruit,
die wel in den vollen steun zouden worden opgenomen,
mits zij zich naar de werkinrichting begaven. Indien spreek
ster had vermoed, dat de heer Wilmer haar op dit punt zou
bestrijden, zou zij de brieven van huis hebben meegenomen,
die Maatschappelijk Hulpbetoon aan deze personen heeft
gezonden; de heer Wilmer had zich dan van de juistheid
van haar opmerkingen onmiddellijk kunnen overtuigen.
De heer van Eek zegt, dat na de aanneming van het voor
stel van het College het Leger des Heils de volledige vrijheid
heeft in zijn inrichtingen overeenkomstig zijn beginselen
op te treden. Het Leger kan zijn methode de geheele week
volgen, zonder dat de Raad het recht heeft in te grijpen.
Iets anders is de vraag, of het Leger de verpleegden ook moet
verplichten de godsdienstoefening op den Zondagmorgen bij
te wonen. Volgens den Voorzitter en den heer Wilmer is dit
onverbrekelijk verbonden aan het werk van het Leger, dat
voor de gemeente Leiden geen uitzondering kan maken.
In dit geval heeft men echter te doen met een uitzonderings
positie, doordat de gemeente eenige van haar gebouwen
ter beschikking van het Leger des Heils stelt. Er bestaat
dus voortdurend een band tusschen het gemeentebestuur
Stedelijke Werkinrichting.
(van Eek e.a.)
en het Leger des Heils. Mag men dan ook niet verwachten,
dat dit hiermede en met de wenschen, die uit den Raad op
komen, eenigszins rekening houdt?
Spreker blijft tegenstander van het oefenen van dwang
met betrekking tot het bijwonen van de godsdienstoefening.
Spreker gelooft niet, dat de bezwaren daartegen zoo talrijk
zullen zijn, omdat wanneer de menschen opgevoed worden
in de sfeer van het Leger des Heils, zij er ook wel aan zullen
deelnemen, maar mochten er bezwaren tegen bestaan, dan
moet daarmee rekening gehouden worden. Aan de toezegging
van den Wethouder, dat het College toch wel bereid is met
het Leger des Heils te gaan spreken, heeft men echter zeer
weinig, wanneer de Wethouder zegt: het zal niet veel geven
en wanneer de Voorzitter zelfs zegt: het Leger des Heils
zal daarin niet treden; dan staat men bij de onderhandelingen
zeer zwak. Daarom gevoelt spreker er voor om wanneer
dit mislukt, na de woorden van den Wethouder en van den
Voorzitter zal dit wel mislukken een tweede poging aan
te wenden, die voor het Leger des Heils aannemelijker is,
n.l. in den geest van het voorstel-Beekenkamp. Is de heer
Beekenkamp bereid zich in het algemeen te stellen op het
standpunt, dat geen dwang mag worden opgelegd, maar dat
toch wanneer het Leger des Heils daarop niet mocht ingaan,
in elk geval verkregen moet worden, dat rekening gehouden
wordt met gewetens-bezwaren en met bezwaren van hen,
die op goede gronden aannemelijk kunnen maken, dat zij
een andere godsdienstoefening zullen bijwonen? Met andere
woorden: laat dan de heer Beekenkamp zijn voorstel indienen
als een amendement op sprekers voorstel. Voor dat voorstel
zal dan waarschijnlijk een groote meerderheid verkregen
worden en bovendien wordt het voor het Leger des Heils
dan aannemelijker, doordat dit geen rekening behoeft te
houden met menschen, die er geen zin in hebben, terwijl
anderzijds dan met ernstige principieele bezwaren rekening
moet worden gehouden. Dit is voor den Raad toch aan
nemelijk. Het Leger des Heils, dat niet sectarisch optreedt,
zal toch respect moeten hebben voor de gevoelens van hen,
die daartegen bezwaren hebben.
Spreker heeft bezwaar zijn voorstel inzake den tijdsduur
van de overeenkomst aan Burgemeester en Wethouders om
praeadvies te geven, opdat daarmee rekening gehouden zou
kunnen worden bij de onderhandelingen. Daarvan zal het
gevolg natuurlijk zijn, dat het Leger des Heils zegt, de
voorkeur te geven aan een langeren termijn en dan zal
het College dit hier mededeelen. Spreker wil het omgekeerd
hebben, n.l. dat de Raad het College opdraagt met het Leger
des Heils te onderhandelen op den grondslag van een contract
voor 5 jaren met een opzeggingstermijn van 1 jaar. Dan
wordt deze zaak bespoedigd en dan weet het College ook
op welk standpunt het zich moet plaatsen bij de onder
handelingen; anders komt er niet veel van terecht. Spreker
handhaaft dus beide voorstellen.
De heer Coster vraagt, of de Stedelijke Werkinrichting
eerst na de aanneming van de definitieve voorstellen over
gaat aan het Leger des Heils of reeds daarvoor.
De heer van Stralen: Daarna.
De heer Coster vraagt vervolgens, of de leider, die door
het Leger des Heils voor de overgangsperiode zal worden
aangewezen, ten laste van de gemeente of van het Leger
komt, hoeveel bedden ter beschikking komen in het asyl en
hoeveel personen ondergebracht kunnen worden in de werk
inrichting en in het volkslogement.
De heer Wilmer zegt, dat zijn waardeering voor het sociale
werk van het Leger des Heils voor een aanzienlijk deel ge
fundeerd is op zijn waardeering voor het godsdienstige werk,
dat het verricht. Dit houdt niet in, dat hij zich daarom zou
kunnen vereenigen met de opvatting, dat de invloed van het
Leger des Heils, wat het godsdienstige betreft, zich ook
moet uitstrekken over de verpleegden, die den godsdienstigen
invloed wenschen te ondergaan van het kerkgenootschap,
waartoe zij behooren.
Spreker kan zich vereenigen met het voorstel van den
heer Beekenkamp en zal daaraan zijn stem geven, indien
het gecombineerd wordt met het voorstel van den heer van
Eek. Met de aanneming van deze beide voorstellen is de zaak
nog niet principieel geregeld. De Raad zal eerst een principe
besluit kunnen nemen, wanneer bekend is, welke houding
het Leger des Heils tegenover het voorstel van Eck-Beeken-
kamp aanneemt en pas wanneer spreker dit weet, zal hij zijn
stem over het voorstel van het College kunnen bepalen.
Spreker is niet blind voor de vele goede zijden, welke het
voorstel van het College heeft, maar meent, dat op de prac-