18 MAANDAG 1 FEBRUARI 1937. Stedelijke Werkinrichting. (Goslinga e.a.) inkomsten, die de Stedelijke Werkinrichting thans geniet uit de rente van het legaat van wijlen Buzzi te Frankfort aan de Main, het kapitaal, afkomstig van het voormalige Turfdragersgilde en het kapitaal, afkomstig van het voor malige gilde der Noodigers ter Begrafenissen, welke rente, na aftrek van de couponbelasting, in totaal ƒ2.268.70 be draagt blijkens de volgnummers 163 en 601 der begrooting voor het dienstjaar 1937. Opdat ook uit de begrooting blijke, dat deze rente aan de Stedelijke Werkinrichting wordt uit betaald, wordt de post „subsidie ten behoeve van de Stedelijke Werkinrichting" gesplitst en in de toelichting een specificatie van de rente opgenomen. Het College heeft deze methode sinds jaar en dag gevolgd. Spreker koestert eenige vrees, dat indien de Raad besluit tot opheffing van de Stedelijke Werkinrichting, deze rente aan de gemeente ontgaat. Bij aanneming van dit voorstel kan men immers niet meer spreken van een „Stedelijke Werkinrichting," maar is er alleen sprake van een particuliere werkinrichting, welke gedreven wordt in een gebouw, dat aan de gemeente toebehoort. Toen het Rijksasyl voor Psy- chopathen in het vroegere Pesthuis was gehuisvest, kon men evenmin zeggen, dat het een stedelijke inrichting was. Wanneer nu een organisatie als het I.eger des Heils in een gebouw van de gemeente een werkinrichting exploiteert, dan is dat geen stedeüjke werkinrichting, maar een particuliere werkinrichting, waarmee de gemeente zekere relaties onder houdt de ambtenaren zullen in die werkinrichting letterlijk niets te vertellen hebben. Loopen nu die legaten geen gevaar? Zou het niet mogelijk zijn om, alvorens met definitieve voorstellen te komen, die legaten te gelde te maken, door die inschrijvingen op het Grootboek te verkoopen het is daarvoor nu een zeer gunstig tijdperk en uit dat totaal bedrag van 90.000.een deel van de onkosten, die 108.000. bedragen, te betalen? Dat zou een zeer fraaie oplossing zijn, omdat dan dit geld zeer goed werd besteed en de gemeente zeer weinig zou moeten leenen hiervoor. Spreker onderschrijft niet in alle opzichten de opmerkingen van den heer van Eek inzake den langen duur van de over eenkomst; spreker acht een langdurige overeenkomst met het Leger des Heils in dezen wel in het gemeentebelang, maar spreker vindt het toch wel wat erg om de zaak nu zoo te verstarren, dat men 25 jaren lang geen enkele wijziging kan aanbrengen in de vergoedingen voor nachtverblijf, inwoning, kleeding en zakgeld. Eenerzijds kan het geld in waarde stijgen en dan zouden deze bedragen verminderd moeten worden, maar anderzijds kan het geld in waarde dalen en dan zouden deze bedragen verhoogd moeten worden. Zonder nu de grondslagen van deze overeenkomst elke 5 jaren discutabel te stellen, zou spreker toch in de overeen komst een clausule willen zien opgenomen, dat de te betalen vergoedingen periodiek herzien kunnen worden, evenals b.v. bij de overeenkomst met den Staat der Nederlanden, betreffende de verplegingskosten voor het Academisch Ziekenhuis elke 5 jaren mogelijk is. De Voorzitter vraagt wie in deze overeenkomst dan de positie van de gemeente inneemt. De heer Goslinga laat dit aan de wijsheid van het College over. De overeenkomst met Nieuwkoop is toch ook tusschen- tijds gewijzigd! Tusschentijdsche wijziging moet mogelijk zijn; het Leger des Heils zal niet ongeneigd zijn daarin te treden. Evenmin als men iemand voor 25 jaren voor een vast bedrag in den steun opneemt, kan men dit met het Leger des Heils doen. Overigens betuigt spreker zijn bijzondere instemming met hetgeen de heer Wilbrink heeft gezegd over den geestelijken kant van deze zaak. De heer van Stralen zegt, dat Leiden behoort tot de weinige gemeenten in het land, die in het bezit zijn van een Stedelijke Werkinrichting, maar geen reden heeft om trotsch te zijn op dat bezit. De toestand, die nog steeds in de Stedelijke Werkinrichting bestaat, is hoogst onvoldoende en schreeuwt reeds jarenlang om verbetering. Het College was en is over tuigd van de vele gebreken, die aan deze inrichting kleven en het is zeer begrijpelijk, dat in den loop der jaren vele stemmen zijn opgegaan, die gevraagd hebben, aan dezen ongewenschten toestand een einde te maken. De vraag, wat er met de tegenwoordige bevolking van de inrichting moet gebeuren, heeft het College tot de over tuiging gebracht, dat de oplossing van de moeilijkheden niet gevonden moet worden in de opheffing van de Stedelijke Werkinrichting, doch wel in de verbetering daarvan. Hoe moeilijk het vraagstuk van de reorganisatie der Werk inrichting is, blijkt wel uit het feit, dat men tot voor kort geen oplossing er voor heeft kunnen vinden, hoewel men er Stedelijke Werkinrichting. (van Stralen.) vele jaren over gesproken heeft. Nadat in het begin van 1930 eenige Raadsleden voorstellen tot opheffing of reorganisatie der inrichting indienden, heeft het tot het einde van 1933 geduurd, eer een begin van een oplossing van de moeilijk heden in uitzicht kwam. Het is in het bijzonder spreker, die zijn aandeel heeft gehad in de critiek op de toestanden in de Stedelijke Werk inrichting, aangenaam thans namens het College een voorstel te mogen verdedigen, dat in de huidige omstandigheden een gelukkige oplossing van het vraagstuk mag worden genoemd. Niet alleen krijgt men dan een oplossing van het vraagstuk van de Werkinrichting, maar ook van het zeker niet minder belangrijke vraagstuk van de logementen, dat niet minder urgent was. Dit voorstel nu biedt de mogelijkheid in die vraagstukken tot een oplossing te komen. Spreker persoonlijk zou gaarne een andere oplossing hebben gewild; Leiden had nu eenmaal een gemeentelijke werkinrichting, al was die ook hoogst gebrekkig, maar het was toch een stukje stedelijk bezit en het zou spreker persoonlijk het liefst zijn geweest, wanneer de gemeente die zoo had kunnen verbeteren, dat zij de exploitatie daarvan zou hebben kunnen voortzetten. Ook een gemeenteüjke inrichting van dezen aard kan behoor lijk geëxploiteerd worden; de gemeentelijke werkinrichting te Delft b.v. voldoet in alle opzichten aan de te stellen eischen en is zeker niet minder goed dan de door particuliere stichtingen geëxploiteerde inrichtingen. Bij een beteren financieelen toestand van de gemeente zou spreker ook gestreefd hebben naar wat voor hem altijd nog de beste oplossing zou zijn, n.l. verbetering en voortzetting van de exploitatie door de gemeente zelf. Nu deze oplossing echter niet mogelijk is, heeft spreker van harte meegewerkt aan het geen door het vorig College reeds aangevangen was, n.l. de vanaf einde 1933 met de stichting Het Leger des Heils gevoerde onderhandelingen. Spreker is daartoe vooral sterk bewogen door den tegenwoordigen toestand van de werk inrichting; wanneer meer Raadsleden dien toestand kenden, uit eigen aanschouwing, zouden zij over dit vraagstuk toch nog wel anders denken en evenals spreker staan voor de keuze, een dergelijke, Leiden absoluut onwaardige instelling in het leven te houden, dan wel de exploitatie daarvan en het beheer daarover aan een instelling als het Leger des Heils over te dragen. Het Leger des Heils heeft groote verdiensten op maatschappelijk terrein én verdient daarvoor waardeering de uitstekende toestand, dien spreker heeft aangetroffen in de inrichtingen van het Leger des Heils, niet alleen in Haarlem, maar in het bijzonder ook in Dordrecht, heeft spreker geleid tot de beslissing, dat de thans voorgestelde oplossing de beste is. De verpleegden in de Stedeüjke Werkinrichting verzetten zich büjkens een ingekomen adres tegen het in beheer geven van de inrichting aan het Leger des Heils. Zij weten echter uit hun dagelijksche ervaring, hoe de toestand tegenwoordig is en zullen zeker niet wenschen, dat deze gehandhaafd blijft. Men staat nu voor de keuze tussehen handhaving van den onvoldoenden toestand en aanneming van dit voorstel. Het College meent allerminst, dat de persoonüjke vrijheid van de verpleegden zal worden aangerand. De verpleegden zijn, behalve gedurende de uren, dat zij moeten werken of slapen, geheel vrij in de besteding van hun tijd en dit is voor hen te verkiezen boven den bestaanden toestand. Alleen in de gevallen, waarin door de on-sociale eigen schappen van den armlastige (bedelen, drankzucht) zijn opneming in de werkinrichting noodig is, mag pressie worden uitgeoefend; dit mag niet geschieden in alle andere gevallen en dus zeker niet, wanneer het betreft menschen, die alleen door hun armoede afhankeüjk zijn geworden. Spreker gelooft namens het College te kunnen toezeggen, dat daarop zeer zeker zal worden toegezien. In het voorstel komt reeds tot uitdrukking, dat het College zelf ten aanzien van de verplichte bijwoning van de gods dienstoefening op den Zondagmorgen aan een andere oplossing de voorkeur zou hebben gegeven. Het ware inderdaad wenschelijk geweest, dat de Stichting „Het Leger des Heils" deze voorwaarde niet had gesteld, omdat uit de discussie wel is gebleken, dat bijna de geheele Raad zich met dit voor stel zou hebben vereenigd. indien deze voorwaarde niet had bestaan. Het maakt op spreker indruk, dat men van verschillende zijden juist tegen deze voorwaarde zoo sterk bezwaar heeft gemaakt. Het College heeft niet nagelaten te trachten bij zijn onderhandeüngen met het Leger des Heils te verkrijgen, dat de eisch van verplichte bijwoning van de godsdienst oefening op den Zondagmorgen niet werd gehandhaafd, maar het Leger des Heils heeft tegen het afstand doen van deze voorwaarde zeer ernstig bezwaar. Het is voor het Leger des Heils een principe, een algemeene gedragsüjn, die het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 18