16
MAANDAG 1 FEBRUARI 1937.
Stedelijke Werkinrichting.
(van Wel zen e.a.)
Wel is waar zullen bij de reorganisatie verbeteringen
worden aangebracht en zal het lot van degenen, die in de
inrichting te werk worden gesteld, eenigermate worden ver
zacht, maar daarmede zal niet worden vervuld sprekers
wensch, dat maatregelen worden genomen, waardoor de
verpleegden, die voor een deel maatschappelijke schipbreuke
lingen zijn en over het algemeen niet behooren tot de vol
waardige arbeidskrachten, op een zoodanig peil kunnen
worden gebracht, dat men hen als normale leden van de
maatschappij kan beschouwen. Spreker kan zich niet met het
voorstel vereenigen, omdat ondanks de verbeteringen, die
men zal aanbrengen, dit belangrijke en begeerenswaardige
resultaat niet zal worden verkregen en in elk geval dit doel
ook door de sfeer, waarin deze reorganisatie tot stand
komt niet geheel wordt benaderd.
Men zal misschien opmerken, dat het voldoen aan de
eischen, welke spreker bij deze reorganisatie stelt, grootere
financieele offers van de gemeente vraagt. Dit bezwaar moge
ten deele juist zijn, het kan niet onoverkomelijk worden
genoemd, al mag men er in de huidige omstandigheden niet
blind voor zijn. Hoewel spreker dus tot een conclusie komt,
die afwijkt van het standpunt van den heer van Eek, meent
hij echter diens voorstellen te kunnen ondersteunen, omdat
zoolang de beste oplossing niet bereikt kan worden elke
poging tot verzachting en verbetering van het lot van deze
personen ongetwijfeld ten volle ondersteund moet worden.
De heer de Reede zegt, dat de Werkinrichting geheel ver
ouderd is en niet meer aan de eischen van dezen tijd beant
woordt. Reeds 10 jaren lang is over reorganisatie gepraat
en zijn allerlei middelen gezocht om de Werkinrichting zoo
danig te verbeteren, dat ze eenigszins aan haar sociaal doel
beantwoordt. Men zegge niet: dan heeft het bestuur er toch
weinig aan gedaan; inderdaad is het bij praten gebleven,
maar de materie was zeer moeilijk en ondanks alles wat
men overwoog, kon men niet tot een behoorlijk voorstel
komen, De Werkinrichting gaf voortdurend aanleiding tot
klachten en moeilijkhedenondanks alles wat gedaan werd,
was er toch nooit tevredenheid, hoewel de kosten van ver
pleging zeer hoog zijn. Toen er dan ook sprake van was,
dat het Leger des Heils bereid zou zijn de Directie van de
Werkinrichting over te nemen, is dit door de meeste be
stuurders terstond gezien als een goede oplossing en als
een voorstel, dat in dankbare overweging moest genomen
worden. Spreker kan Leiden met het voorstel van het College
om de Werkinrichting aan het Leger des Heils over te dragen
ten zeerste geluk wenschen. Men heeft hier eigenlijk alleen
met den socialen kant van de zaak te maken en die wordt
bij alle sprekers bij het Leger des Heils volkomen veilig
geacht. Spreker gaat echter niet accoord met het bezwaar
van den heer Wilmer, zoowel om de wijze, waarop het Leger
des Heils zijn sociaal werk verricht als om de wijze, waarop
het het godsdienstig belang weet te dienen. Spreker kan dan
ook niet gevoelen, welk geweldig bezwaar er zou zijn tegen
den bescheiden eisch van het Leger des Heils, dat men
eenmaal per week een korte bijeenkomst bijwoont, waarop
godsdienstige onderwerpen met de verpleegden worden be
handeld. Die korte bijeenkomsten verhinderen de verpleegden
niet hun godsdienstige plichten te vervullen.
Wanneer spreker er rekening mede houdt, dat velen er
gemakkelijk toe komen alles, wat op godsdienst geüjkt, te
vergeten, terwijl zij er ten slotte toch niet geheel onver
schillig voor zijn, stelt hij het juist op prijs, dat het Leger
des Heils vasthoudt aan dezen eisch, die geen bijzondere
eisch is.
Het Leger des Heils plaatst zich op een principieel gods
dienstig standpunt en alle organisaties, die dit doen, stellen
hun, die zich voor opneming in een van haar inrichtingen
aanmelden, denzelfden eisch.
Het bezwaar kan alleen gelden, wanneer sprake is van
een gedwongen verblijf in de inrichting. Spreker heeft op
dit gebied voldoende ervaring om te weten, dat die dwang
slechts zelden wordt uitgeoefend. De dwang kan er nooit
toe leiden, dat de menschen door de gemeente worden los
gelaten, want ten slotte is zij verplicht ondersteuning te
verleenen aan degenen, die weigeren naar de Werkinrichting
te gaan. Men kan dan een bescheiden steun verleenen, maar
de steun is op zich zelf reeds bescheiden, zoodat bij deze
menschen geen sprake kan zijn van een groote uitzondering
op den regel.
De Raad kan dit voorstel van alle kanten bekijken, maar
zal ten slotte goed doen met het zich niet al te moeilijk te
maken bij het heenstappen over persoonlijke bezwaren. Het
moge een ideaal zijn, dat ieder vrij is, orde en regel zijn een
eerste vereischte. Wanneer men werkelijk wil, dat in de
werkinrichting van het Leger des Heils een goede geest
Stedelijke Werkinriehting.
(de Reede e.a.)
heerscht en een band bestaat als in een dergelijk groot gezin
bestaan kan, maar moeilijk te verkrijgen is, moet men over
deze kleinigheid heenstappen en het aanvaarden, dat de ver
pleegden verplicht zijn de godsdienstoefening bij te wonen.
Zij zullen niet minder worden van het luisteren naar wat
daar gesproken wordt. Zij zullen, wanneer zij critisch zijn
aangelegd, hun eigen ideeën er tegenover stellen en daarin
worden versterkt; zij kunnen ook leeren begrijpen, dat hun
eigen ideeën verkeerd zijn.
Het Leger des Heils heeft niet alleen de vrijheid, maar
ook den plicht te eischen, dat allen, die het een geheele week
op sociaal gebied heeft moeten helpen, zich één dag in de
week gedurende eenige oogenblikken bezighouden met
dingen, die hen verder dan dit leven kunnen helpen.
De heer Beekenkamp zegt, dat bij dit voorstel aan de
orde is de vraag, of de Overheid in het algemeen het recht
heeft, in zaken, den godsdienst betreffende, dwang uit te
oefenen op degenen, met wie zij tot op zekere hoogte in aan
raking komt. De anti-revolutionnaire partij staat op het
standpunt, dat de Overheid in het algemeen niet het recht
heeft, in geloofszaken eenigen dwang uit te oefenen. Dit
beginsel kan echter niet onder alle omstandigheden zoo
absoluut worden nageleefd als de heer Wilmer heeft betoogd.
Sprekers bezwaar tegen het desbetreffende voorstel van
den heer van Eek is, dat bij aanneming daarvan en bij aan
vaarding van de voorwaarde door het Leger des Heils 24
van de 25 verpleegden stellig zullen zeggen, dat zij de gods
dienstoefening niet wenschen bij te wonen, nu zij daartoe
niet verplicht zijn. Daardoor zou men ongetwijfeld de in
wendige orde in dat groote huisgezin ernstig in gevaar
brengen. Bovendien is spreker het niet eens met het uitgangs
punt van den heer van Eek, dat Nederland een neutrale
staat is; in Nederland mag men het Christendom als normaal
beschouwen. Spreker is intusschen bereid om tegenover hen,
die om principieele redenen van een afwijkend gevoelen
blijk geven, een tegemoetkomend standpunt in te nemen;
hij wil trachten de principieel divergeerende standpunten,
belichaamd in het. voorstel-van Eek en de bezwaren van den
heer Wilmer, tot elkaar te brengen. Zou het n.l. niet mogelijk
zijn het Leger des Heils te verzoeken, hen, die inderdaad
gegronde gewetensbezwaren hebben tegen bijwoning van
die godsdienstoefening, en hen, die aannemelijk weten te
maken dat zij de godsdienstoefening van hun eigen kerk
genootschap willen bijwonen, van het bijwonen van die
godsdienstoefening van het Leger des Heils vrij te stellen?
Hierdoor zou worden tegemoetgekomen aan de bezwaren
van den heer van Eek zoowel als aan die van den heer Wilmer.
Spreker dient een daartoe strekkend voorstel in, in de hoop
dat het College bereid zal zijn deze vraag aan het Leger
des Heils te stellen en dat het Leger des Heils, dat telkens
blijken gegeven heeft deze zaken op de juiste wijze aan te
voelen en waarvoor spreker een diep respect heeft, ook in
dit speciale geval een zekere soepelheid zal willen betrachten.
Bovendien zullen bij aanneming van sprekers voorstel zij,
die gematigd onverschillig tegenover het Christendom staan,
niet de kans krijgen zich te onttrekken aan den zeer heil-
zamen invloed, dien het Leger des Heils op hen zou kunnen
hebben, hetgeen bij aanneming van het voorstel-van Eek
wel het geval zou zijn.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel
van den heer Beekenkamp, luidende:
„De Raad verzoekt B. en W. er nogmaals bij het Leger
des Heils op aan te dringen, dat het die verpleegden
in de onder beheer van het Leger des Heils komende
werkinrichting zal vrijstellen van het bijwonen van de
wijdingdiensten op Zondagmorgen, die tegen dat bijwonen
gewetensbezwaren mochten hebben of die op goede gronden
aannemelijk kunnen maken, dat ze de godsdienstoefeningen
van het kerkgenootschap, waartoe zij behooren, zullen bij
wonen".
De heer Wilbrink heeft met groote erkentelijkheid van dit
voorstel kennis genomen en verheugt er zich over, dat de
gemeente in contact gekomen is met een organisatie, die
voor de uit te voeren taak het meest berekend is.
Spreker heeft grooten eerbied voor het godsdienstige
werk, dat het Leger des Heils in Nederland en ver daarbuiten
verricht, maar gevoelt niet minder eerbied voor het groote
sociale werk, dat het ten bate van talloozen in onderscheidene
kringen en op verschillende manieren doet.
Bij dit voorstel heeft men niet in de eerste plaats te spreken
over het geestelijk heil van degenen, over wie het Leger
des Heils zich heeft ontfermd, maar wel over het maat
schappelijk welzijn van zoovele personen, aan wier verzorging