30C MAANDAG 21 DECEMBER 1936. Sportfondsenbad. (Wilmer e.a.) dat door dwingende maatregelen van Overheidswege een geestelijk gezond volk kan worden opgevoed en gevormd. Overheidsmaatregelen hebben uitsluitend de strekking, de omstandigheden in het maatschappelijk verkeer zoodanig te doen zijn, dat ze geen belemmering vormen voor die op voeding tot een krachtige persoonlijkheid. Op een ander punt, de geegtelijke volksgezondheid en gezonde volkszeden betreffende, houdt de heer van Eek wel van dwingende maatregelen; de heer van Eek heeft hier n.l. meermalen gepleit voor drooglegging van bepaalde buurten of op be paalde dagen wegens drankmisbruik; wanneer hij bet uit sluitend wil zoeken in opvoeding tot een krachtige persoon lijkheid,'dan had hij ook op dit terrein geen maatregelen van de Overheid kunnen wenschen. Spreker betwijfelt daarom of de heer van Eek het ernstig meent en de bedoeling van de rechterzijde op dit punt ernstig inziet. De heeren Vos en van der Laan hebben niet zooveel respect betoond voor wat de rechterzijde beoogt; zij achten die maatregelen geheel overbodig; er gebeurt immers niets en er zal niets gebeuren; zij hebben daarvan nooit gehoord, hier noch elders, ook niet van toestanden aan den Rijn, ter verbetering waarvan de huidige Duitsche Regeering, voor wier optreden spreker in dit verband zijn waardeering be tuigt, krachtig is opgetreden. Spreker staat lijnrecht tegen over den heer Vos en begrijpt niets van het door dezen ver kondigde paedagogisch beginsel, dat de onmogelijkheid tot het gemengd zonnebaden en gemengd baden door jongens en meisjes van 18 jaren onzedelijkheid zou uitlokken bij die jongens en meisjes; daarover treedt spreker niet in debat. Het College ontraadt sprekers amendement om de contróle over deze inrichting ook te doen voortbestaan na afloop van het financieel contract en acht dit immoreel. Dit zou immoreel zijn, indien men van dat contract gebruik zou maken om de vereeniging te binden aan voorwaarden, waar aan men de vereeniging niet zou kunnen binden als men geen contract had. Maar zelfs al zou er geen sprake zijn van een financieele overeenkomst met deze vereeniging, dan zouden spreker en de zijnen toch iedere gelegenheid benutten en toch naar een gelegenheid hebben gezocht om de Overheid invloed te geven op de gestie van deze vereeniging; het is de vraag of men die gelegenheid dan zou gevonden hebben, zooals de Voorzitter nu opmerkt, maar spreker is blij, dat hij ze nu wel heeft gevonden. Nu doet het College niet een voorstel tot het verbieden van gemengde zonnebaden en gemengde baden, maar sugge reert het alleen den voorstellers hun amendement te wijzigen. Uit tactische overwegingen kan spreker die houding van het College wel begrijpen, maar hij vindt die niet zeer aangenaam. Men wil den voorstellers de keuze geven tusschen iets of niets. Wat is dat „iets"? Is het werkelijk iets? Anders ziet spreker zijn amendement liever verworpen. Volgens de suggestie van het College zijn gemengde zonnebaden geheel verboden; van het verbod tot gemengd baden kan echter door het College in elk bijzonder geval afwijking worden toegestaan. Nu heeft de Wethouder al gesproken van wed strijden en vereenigingsbaden, maar staat men dit laatste toe, dan gebeurt het gemengd baden natuurlijk eiken dag; het Sportfondsenbad is een vereeniging en zijn leden kunnen dus vrij gemengd zwemmen. In geen geval zal het Sport fondsenbad de inrichting niet den geheelen dag voor gemengd baden bestemmen; in Delft, waar de Raad geen enkele be paling in dit opzicht gemaakt heeft, is de inrichting slechts enkele uren van den dag disponibel voor gemengd zwemmen. Practisch zou het dus zeer weinig beteekenen. Is deze sug gestie geopperd namens het geheele College? Spreker heeft n.l. den indruk, dat de leden van het College voor sprekers amendement niet zullen stemmen, als het niet wordt ge wijzigd, als gesuggereerd door Burgemeester en Wethouders. De Voorzitter antwoordt bevestigend. De heer Wilmer vraagt, of het geheele College den voor stellers de suggestie doet, hun amendement te wijzigen, of het geheele College anders zijn geheele voorstel handhaaft en niet zal stemmen voor dit amendement van spreker. Spreker wil daarop een antwoord hebben alvorens definitief in overleg met de andere voorstellers zijn houding te bepalen. De heer Goslinga zegt, dat de financieele beschouwingen van den heer Verweij bij hem niet hebben kunnen weg nemen het gevoel, dat men hier staat voor een zaak, die de gemeente geld zal kunnen kosten, waarbij de gemeente risico's aanvaardt, die men op het oogenblik niet kan voor zien. Het krachtigste argument van de heeren Verweij en de Reede voor dit voorstel was, dat aan deze inrichting Sportfondsenbad. (Goslinga e.a.) verbonden zal worden een open zwembad, dat men toch in elk geval had moeten bouwen. De Wethouder vijzelt dan de kosten van een overdekte badinrichting geweldig op, tot 80.000.—; daarvoor krijgt men toch ontzaglijk veel meer dan een kom van 50 x 15 M.daarvoor kan men toch voor beide sexen een behoorlijke badinrichting maken alleen voor den zomer, zegt de heer Verweij nu; die open bad inrichting is toch ook alleen voor den zomer die aanzienlijk grooter is dan de nu voorgestelde, waarbij men van het gemengd baden in het geheel geen last heeft. Met het maken van een open badinrichting, waarvan afwisselend door jongens en meisjes gebruik gemaakt kan worden, heft men de behoefte van een zweminrichting in het zuiden van de stad niet op. Hiermede komt men dus slechts gedeeltelijk tegemoet aan de behoefte aan zweminrichtingen in Leiden. Bovendien zal de exploitatie van een open zwembad voor deze zwem inrichting een strop zijn; een open bad kan onmogelijk gelijk spelen; daar moet altijd geld bij. Alleen in zeer warme zomers konden „De Zijl" en de zweminrichting aan den Rijndijk haar exploitatiekosten verdienen, nog niét eens haar af schrijvingen. Dit open bad zal de moeilijkheden van deze badinrichting vergrooten; dit voorstel is dan ook meer of minder onoprecht; men camoufleert dat risico; men cijfert dat weg, terwijl men zeer goed weet, dat het bestaat. Is het niet veel beter, dit te erkennen en voor de exploitatie van dit open bad subsidie te geven? Dan maakt men een gladde rekening voor de overdekte zweminrichting, maar Leiden kan ook leven zonder overdekte zweminrichting, doch niet zonder een open zwembad. Nu koppelt men het aan elkaar om een argument te hebben om gemakkelijker de garantie er door te krijgen, maar in den grond van de zaak ligt, hierin een reden om op de geheele zaak niet in te gaan. Dat er risico's aan verbonden zijn, heeft de heer Würtz met het voorbeeld uit Apeldoorn aangetoondhet verwondert spreker, dat de Wethouder daarop niet is ingegaan. Volgens de stukken wordt deze leening aangegaan met een looptijd van 20 a 30 jaren; de Wethouder zegt in zijn antwoord, dat dit 40 jaren zal zijn; dat klopt niet met de stukken. De Wethouder rekent den kostprijs uit van den grond, indien het uitbreidingsplan niet zou zijn gewijzigd; dat is toch geen redeneering. Wanneer het uitbreidingsplan niet zou zijn gewijzigd, zou die grond gemiddeld niet meer kosten dan 7.60, maar men moet, de wijziging van het uitbreidingsplan wel in aanmerking nemen. De heer Splinter zegt, dat de helft van dezen grond weinig waard is, omdat het een binnenterrein betreft dat niet voor normaal bouwterrein in aanmerking komt. De heer Goslinga zegt, dat deze grond door den bouw van het Sportfondsenbad bouwgrond wordt en dat men om die reden daarvoor 10.moet rekenen. De Voorzitter vraagt, waar staat dat alle bouwgrond 10.moet kosten. De heer Goslinga zegt, dat de Wethouder dien prijs van 10.zelf genoemd heeft. Men kan dien grond wel voor minder geven, maar dan zit daarin een subsidie. De heer Splinter zegt dat de voor randbebouwing bestemde grond een waarde heeft van 10.de grond heeft overigens veel minder waarde. De heer Goslinga vindt dien grondprijs toch heel laag. Nu de Wethouder het heeft medegedeeld, herinnert spreker zich zeer vaag dat, wanneer het uitbreidingsplan voor het Schuttersveld tot stand kwam, de militairen het dan zouden verlaten, maar voorzoover spreker weet, is er nog geen uit breidingsplan voor het Schuttersveld tot stand gekomen; Gedeputeerde Staten hebben het Schuttersveld juist buiten het uitbreidingsplan gehouden. Nu de Wethouder van Openbare Werken, die het het beste weten kan, volhoudt dat er voor het Schuttersveld nog geen uitbreidingsplan is, constateert spreker, dat reeds nu het College, zonder Raads besluit, aan Defensie een terrein in den Boschhuizerpolder als exercitieveld heeft aangeboden, en dat de menschen, die daar volkstuintjes hebben, en daarvoor kosten gemaakt hebben, al aanzegging hebben gekregen, dat zij er op 1 September 1937 af moeten, zonder dat de Raad weet op welke condities dit terrein aan Defensie is gegeven; voor de opzegging van die huurders is toch een Raadsbesluit noodig! Spreker vindt dit alles praematuur en kan zich niet ont trekken aan den indruk, dat de stichting van het Sport fondsenbad deze zaak aanzienlijk heeft verhaast. Ook wordt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 8