308 MAANDAG 21 DECEMBER 1936. Sportfondsenbad. (Beekenkamp e.a.) spreker af uit het ontkénnend hoofdschudden van den Voorzitter, dan moet men zich baseeren op art. 4het zwem men is geen openbare vermakelijkheid, zoodat het Sport fondsenbad, wanneer men geen regeling treft in deze voor waarden, den geheelen Zondag geopend zal kunnen zijn. De heer Wilbrink komt op tegen hetgeen de heer Vos gezegd heeft, die een kinderlijke naïveteit met een zeer vaderlijk woord gecombineerd heeft, dat in het practisch leven toch niet opgaat. Spreker begrijpt niet van iemand als den heer Vos, die 40 jaren lang de kinderen heeft onder wezen, den gedachtengang als hij zegtdie jongens en meisjes van 18 jaren gaan overal samen, maar zij zullen er niets van begrijpen als zij voor het zwembad komende gescheiden worden. Die kinderen gaan toch niet overal gezamenlijk Men gaat in een zweminrichting om zich te ontkleeden; dat doet men niet overal en ook niet in het huisgezin. Ook van vrijzinnig-democratische zijde is toch herhaaldelijk ge pleit voor verbetering van de huisvesting der arbeiders, opdat er een behoorlijke scheiding zou kunnen komen voor de kinderen van beiderlei kunne. En als de heer Vos in zijn naïveteit zegt, dat de jongens en meisjes alleen in het zwembad gescheiden worden, dan is dat toch hopeloos. Het overgroote deel van de ouders in Leiden heeft die schei ding bij hun kinderen toch reeds eerder tot stand gebracht! Spreker heeft zich geërgerd aan het betoog van den heer Vos, omdat deze daarin aan anderen de les wilde lezen, hoe zij tegenover deze zaak hebben te staan. Van iemand, die met de wijsheid van 70 jaren moet spreken, wordt het toch wel eenigszins aftandsch. De voorstellers van het amendement hebben ten aanzien van de sluiting des Zondags rekening willen houden met de practijkhet gaat in een stad als Leiden niet aan de beoefening der sport gedurende den geheelen Zondag te verbieden; dat zou een onmogelijke eisch zijn. De heer van der Laan wil de zaak een jaar aanzien, maar dat kan niet; men kan niet over een jaar in het nu met de Sportfondsen te sluiten contract nog wijzigingen opnemen; op dat denkbeeld van den heer van der Laan kan spreker dus niet ingaan. Spreker verheugt zich van de zijde van de sociaal-democraten bij monde van den heer van Eek gehoord te hebben, dat zij hoogen prijs stellen op de zedelijke volks gezondheid en dat zij daarvoor ook een lans willen breken; daaraan ontbreekt nogal eens wat. De poging van het College om in dezen bemiddelend op te treden en om voor zijn suggestie een meerderheid in den Raad te krijgen, heeft wel sprekers sympathie; hij zou gaarne met deze suggestie meegaan, maar hoe denkt het College zich nu deze regeling voor de gemengde baden? Volgens de verklaring van den Wethouder zal alleen gelegenheid tot gemengd zwemmen worden gegeven bij vereenigingsbadenmen kan dit echter zeer ver uitstrekken, zoodat practisch den geheelen dag gemengd zwemmen plaats heeft; men kan het ook tot op zekere hoogte beperken. Indien een behoorlijke beperking op dit punt wordt getroffen, wil spreker met de suggestie van het College meegaan, in de hoop en in de verwachting dat dan practisch zal worden bereikt wat het amendement der rechterzijde beoogt. Spreker verzoekt echter een eenigs zins duidelijker toelichting van het College. De heer de Ileede zegt, dat de Wethouder sprekers critiek op het College niet billijk achtte, maar terzake van het Sport fondsenbad heeft spreker geen critiek op het College uit geoefend hij heeft alleen geconstateerd, dat het College zich inzake het gebrek aan zwemgelegenheid na de sluiting van het zwembad aan het Rijn-Schie-kanaal niet buitengewoon diligent heeft betoond. Wanneer het Sportfondsenbad niet in orde zou komen, zou het College belangrijke voorzieningen moeten treffen. Het is tijd, dat nu eindelijk aan dezen toestand eens een einde komt. De heer Schüller wijst op het verschil in waardeering tusschen de heeren Wilmer en Wilbrink, van wie de heer Wilmer verklaarde, dat hij met waardeering had kennis genomen van de bestrijding van zijn amendement door de sociaal-democraten, terwijl volgens den heer Wilbrink de sociaal-democratische raadsfractie bij de bestrijding van de amendementen was tekortgeschoten. Spreker begrijpt dat verschil in waardeering, omdat de heer Wilmer inzake de Zondagsheiliging op een geheel ander standpunt staat dan de protestantsch-christelijke groepen. Volgens den heer Wilmer bevorderen de zonnebaden de vadsigheid en de onzedelijkheidspreker raadt den heer Wilmer aan het rapport van Dr. Horst, den Directeur van den Genees kundigen Dienst, door te lezen, waar deze het heeft over het belang van zonnebaden. Nu vraagt de heer Wilmer of Dr. Horst bepleit het belang van gemengde zonnebadenDr. Horst Sportfondsenbad. (Schüller e.a.) heeft het over de zonnebaden, dus ook over die, welke af zonderlijk worden genomen. De heer Goslinga wil den grondprijs voor het Sport fondsenbad hooger stellen, maar hoe hooger de grond prijs, des te moeilijker exploitatie en des te meer kans, dat de gemeente de strop krijgt. Als het mogelijk was, den grond prijs in het belang van een goede exploitatie lager te stellen, zou spreker daarvoor gevoelen. De heer Beekenkamp wenscht sluiting van de inrichting op Zondag van 9 tot 12 uur, maar in Alkmaar is het Sport fondsenbad juist des Zondags van 8| tot 121 uur geopend, terwijl er toch ook geestverwanten van hem in den Raad van Alkmaar zitting hebben. De heer van der Laan heeft in zijn maidenspeech niet zoo'n besten indruk gemaakt, hij, die eens de glorie was van den Vrijheidsbond, die het voor het zeggen had, heeft hier een smeekbede gericht tot de rechtsche fracties, om alsje-blieft maar één keer toe te geven. De Vrijheidsbond, die vroeger de heerscher was, is nu de smeeker geworden. De heer van der Laan noemt de rechtschen een belangrijke groep van de bevolking, maar de sociaal-democraten zijn ook een belangrijke groep en als de heer van der Laan met één belang rijke groep rekening houdt, moet hij ook rekening houden met een andere belangrijke groep, die den Zondag op andere wijze wil doorbrengen; als men de eene groep wil ontzien, „stoot men de andere af. Door de inrichting open te stellen op Zondagochtend wordt aan de rechterzijde niets tekort gedaan; die menschen kunnen naar de kerk gaan, maar dan kunnen de anderen gaan zwemmen als zij willen. De heer Goslinga heeft in eerste instantie gevraagd of de gemeente, door het feit dat het Sportfondsenbad gebouwd wordt op het Schuttersveld, verplicht zou worden een ander oefeningsterrein voor de militairen aan te leggen. Spreker noemde dit toen bij interruptie een zeer naïeve vraag, waarop de heer Goslinga opstoof en met stemverheffing den indruk trachtte te vestigen, alsof spreker hem door deze interruptie den mond wilde snoeren, terwijl spreker voor zich het vrije woord opeischte. Spreker heeft voor deze tactiek van den heer Goslinga, die deze meer wil toepassen, geen bewondering; wanneer de heer Goslinga gevoelt, dat hij er naast is, dan tracht hij de aandacht van zich af te leiden door met stem verheffing een antwoord te geven, dat met de zaak zelf niets te maken heeft. Door zijn vraag zoo te stellen, wil de heer Goslinga bij de burgerij den indruk vestigen, alsof de gemeente door de aanneming van dit voorstel verplicht wordt, tevens een ander oefeningsterrein voor de militairen aan te leggen, hetgeen dus extra-uitgaven zou meebrengen. Dit is een onverantwoordelijke houding van den heer Goslinga, die als oud-wethouder positief beter weet de redenen, waarom er een ander oefeningsterrein moet komen. 6 September 1927 is de heer Goslinga tot Wethouder benoemd; 28 October 1929 wordt het uitbreidingsplan bij het College ingediend. 23 October 1933 wordt het bij den Raad ingediend. Zes jaren lang heeft de heer Goslinga kunnen studeeren op het uitbreidingsplan, waarin was aangegeven, dat het Schutters veld bestemd werd voor bouwterrein en plantsoenen. 6 November 1933 nam de Raad het besluit tot vaststelling van het uitbreidingsplan. 4 Juni 1934 diende de sociaal democratische raadsfractie een werkplan in, waarin o. a. voorkomt straataanleg op het Schuttersveld. 29 Juni 1934 brengt het College over dit voorstel praeadvies uit, waarin het er op wijst dat deze straataanleg verband houdt met het overwegvraagstuk. In 1930 hadden reeds de eerste onder handelingen plaats over den aanleg van een nieuw exercitie terrein, in de plaats van het Schuttersveld. 13 Augustus 1931 diende de Directeur van Gemeentewerken zijn eerste rapport bij het College in tot het maken van een nieuw oefenterrein op de bij Raadsbesluit van 8 Juni 1929 aangekochte gronden. Na verschillende besprekingen en onderhandelingen besloot het College d.d. 18 Mei 1933 den Minister van Defensie te berichten, dat de Directeur van Gemeentewerken gemachtigd is, deze zaak met de Rijksautoriteiten te bespreken. En nu durft de heer Goslinga den indruk te vestigen, dat door den bouw van een Sportfondsenbad op het Schuttersveld de gemeente extra-uitgaven moet doen voor een nieuw exercitie terrein. Een dergelijk optreden van een oud-wethouder acht spreker onverantwoordelijk; voor de zooveelste maal heeft hij als Raadslid een slechte beurt gemaakt. De heer Verweij is het met den heer Goslinga eens, dat men, wanneer men een subsidie wil geven aan de „Sport fondsen" verstandig doet daarvoor openlijk uit te komen; spreker houdt ook niet van camouflage, maar hij heeft er toch wel bezwaar tegen om iemand subsidie te geven, die er niet om vraagt. De afdeeling Leiden van de „Sportfondsen"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 10