148
hoofdzaak hierop neer, dat het bij dit tarief, waarbij een
vast bedrag per maand verschuldigd is, niet mogelijk is op
de kosten voor heet water te bezuinigen op dagen, dat men
afwezig is en derhalve van de installatie geen gebruik maakt.
Het gevolg daarvan is geweest, dat in den loop der laatste
jaren het aantal geplaatste toestellen geleidelijk van 1048
tot 667 stuks is teruggeloopen.
Teneinde nu aan de geopperde bezwaren tegemoet te
komen en te trachten de in de magazijnen opgelegde toe
stellen weder productief te maken, geven wij, zulks over
eenkomstig het advies van de Directie, in overweging art. 7
in dien zin aan te vullen, dat naast het geldende tarief
(abonnementstarief), hetwelk voor een gedeelte van de
verbruikers zijn waarde behoudt, een nieuw tarief (huur-
tarief) wordt opgenomen, waarbij de kosten van het elec-
triciteitsverbruik niet in de huur van de installatie zijn
begrepende huur van de installatie kan dan uiteraard op
een lager bedrag worden gesteld 1.1.20, 2.en
2.50 per maand voor toestellen van resp. 30, 50, 120 en
200 Liter), terwijl de prijs van den verbruikten stroom zal
worden berekend naar het verwarmingstarief gedurende de
nachturen, als bedoeld in art. 10 onder d, 2° der Electrici
teitsverordening (2 cent per eenheid). Het toestel zal alleen
kunnen worden ingeschakeld gedurende de nachturen, d.i.
van 11 uur n.m., tot 7 uur v.m., middelbare zonnetijd) en
desgewenscht ook van 12 uur middag tot 2 uur n.m.,
welke uren dan met nachturen worden gelijk gesteld. Het
stroomverbruik wordt over een afzonderlijken meter gemeten,
waarvan de huur in die van de installatie is begrepen.
Aannemende, dat 20 van degenen, die thans een heet-
watertoestel hebben, naar het nieuwe tarief zal overgaan
en mede aannemende, dat een even groot aantal nieuwe
verbruikers door dit tarief wordt aangetrokken, zal het
jaarlijksche verlies op de huidige exploitatie ad 6336 tot
2662 kunnen worden beperkt, terwijl de mogelijkheid niet
is uitgesloten, dat dit tarief een zoodanige aantrekkings
kracht uitoefent, dat het verlies voor eenige winst plaats
maakt.
In artikel I sub 3 0 van de hierbij gaande ontwerp - verordening
is het nieuwe tarief opgenomen.
Aangezien de Directie het juister acht, dat niet meer van
„warmwaterapparaten" doch van „heetwatertoestellen" wordt
gesproken, wordt mede voorgesteld de verordening in dien
zin te wijzigen (art I, 1°, ant. II, 1°, art. Ill en art. IV).
De in art. I, 2°. voorgestelde wijziging ten slotte strekt
tot verbetering van een drukfout.
Aangezien voorts is gebleken, dat behoefte bestaat aan
een tarief voor verwarmingsdoeleinden uitsluitend gedurende
de nachturen, wordt voorgesteld art. 10, onder d in dien
zin aan te vullen. Het verbruik gedurende de nachturen
zal worden gemeten door een meter met enkel telwerk,
welke wordt voorzien van een sperinrichting om te voor
komen, dat buiten de nachturen (11 uur n.m. tot 7 uur
v.m.) stroom wordt afgenomen. De huur van dezen meter
wordt op dezelfde wijze berekend als in art. 10 onder a
der Electriciteitsverordening, met dien verstande, dat zij
in verband met de aan te brengen sperinrichting met 20
cent per maand wordt verhoogd. De prijs voor den ver
bruikten stroom zal eveneens 2 cent per eenheid bedragen.
De hierbedoelde wijzigingen zijn vervat in art. II sub.
3° en 4°.
Ten slotte verdient het naar onze meening aanbeveling
de redactie van de voorlaatste alinea van art. 10 onder c
(woonhuistarief) te wijzigen (art. II, 2U.). Bij de huidige
redactie toch kan geen vast recht voor een aansluitings-
punt worden gevorderd, wanneer de verbruiker in eenig
vertrek alleen wand-contactdoozen laat aanleggen, hetgeen
onjuist moet worden geacht. Daarom stellen wij voor de
bovengenoemde bepaling aldus te redigeeren, dat in zoodanig
geval voor de berekening van het vaste recht één wand
contactdoos als aansluitingspunt wordt beschouwd.
Onder mededeeling ten slotte, dat de bovenbedoelde
wijzigingen met ingang van 1 Januari a.s. in werking kun
nen treden (art. V), geven wij Uw College alsnu in over
weging den Eaad voor te stellen tot vaststelling van de
hierbij gaande ontwerp-verordening tot wijziging van de
Electriciteitsverordening over te gaan.
Commissarissen der Stedelijke Fabrieken
van Gas en Electriciteit,
A. v. d. Sande Bakhuijzen,
Voorzitter.
J. A. v. d. Stok, Secretaris.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders
van Leiden.
N°. 232. Leiden, 11 December 1936.
In Uwe Vergadering van 17 Augustus 1936 werd om
praeadvies in onze handen gesteld het hieronder afgedrukt
voorstel van den heer van der Voort, inzake het loon van
H. Kors, die op arbeidsovereenkomst bij den Dienst van
Gemeentewerken, afdeeling Plantsoenen, is werkzaam ge
weest vanaf 23 Maart 1936 tot en met 24 Juli 1936 tegen
een weekloon van 15.—.
De meerderheid van ons College geeft U in overweging
dit voorstel, dat in wezen een motie is, niet aan te nemen,
aangezien er in dit geval niet sprake is van achterstallig
loon, of van te weinig uitbetaald loon volgens bestaande
raadsbesluiten en het besluit van 13 Juli 1936.
In de eerste plaats wil de meerderheid er op wijzen, dat
aan Kors het bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst
overeengekomen loon van 15.per week, over den geheelen
diensttijd ten volle is uitbetaald, zoodat ter zake geen
betaling meer behoeft te worden gedaan.
In de tweede plaats vestigt zij er de aandacht op, dat
in het onderhavige geval de bestaande raadsbesluiten inzake
vaststelling van loonen niet toepasselijk zijn. De algemeene
salarisverordening niet, omdat deze alleen voor personeel
in vasten en tijdelijken dienst geldt. En het raadsbesluit
van 15 November 1920 inzake de loonen van losse werk
lieden niet, omdat dit, evenals genoemde verordening, slechts
betrekking heeft op arbeidskrachten, die volwaardig werk
verrichten. Dit besluit bepaalt immers, „dat het minimum
loon der algemeene salarisverordening in het algemeen als
limiet zal gelden voor het loon der losse werklieden," en
het is niet voor betwisting vatbaar, dat de in de alge
meene salarisverordening opgenomen loonen der werklieden,
de loonen zijn voor de arbeiders, die volwaardig werk
verrichten.
Gelijk reeds namens de meerderheid van ons College in
de raadsvergadering van 13 Juli 1936 werd opgemerkt,
betrof het in casu niet het volwaardig werk van een bloemist,
maar werk, dat verricht kan worden en in het vrije bedrijf
inderdaad ook verricht wordt door jeugdig personeel, n.l.
het stekken, oppotten en verpotten van bloemgewassen, het
verspenen van jonge zaadplantjes enz. Voor deze werkzaam
heden had dus een jeugdige werkkracht in dienst kunnen
worden genomen en dan had de gemeente, indien over
eenkomstig de vaste gedragslijn het loon in het particuliere
bedrijf was gevolgd, met een lager loon kunnen volstaan
dan het door belanghebbende gevraagde loon van f 15.
per week. Ons College meende echter een goede sociale daad
te verrichten door dezen 56-jarigen man, die aan geregelden
handenarbeid niet meer gewoon was en zoo dringend om
werk had gevraagd, tegen dat door hem gevraagde, feitelijk
te hooge loon in dienst te nemen.
Wegens den aard van de werkzaamheden was het raads
besluit van 1920 hier dus niet van toepassing, evenmin als
dit geldt voor ander niet-volwaardig werk, als puinkloppen,
waakdiensten.
Uit een en ander volgt, dat ook niet een beroep kan worden
gedaan op het raadsbesluit van 13 Juli 1936, waarbij het
volgend voorstel van den heer van der Voort werd aange
nomen: „Ondergeteekende stelt voor uitvoering van de be
paling, dat aan los personeel 4/5 van 't minimum loon wordt
uitbetaald van de loongroep. waarin zij krachtens hun vak
bekwaamheid moeten worden geplaatst". Zooals toch werd
uiteengezet, heeft het raadsbesluit van 1920 alleen betrekking
op volwaardig werk, terwijl de daaraan verbonden interpre
tatieve bepaling, dat het loon van de losse arbeidskrachten
niet mag dalen beneden 4/5 van het minimum van de loon
groep, waarin de overeenkomstige vaste werkman is ingedeeld,
steeds stipt wordt nageleefd.
Een minderheid in ons College kan zich met deze be
schouwingen niet vereenigenzij sluit zich aan bij het voor
stel van den heer van der Voort.
Als College geven wij Uwe Vergadering alsnu in over
weging, om het voorstel van den heer van der Voort niet
aan te nemen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 14 Augustus 1936.
Aan den Eaad der Gemeente Leiden.
In aansluiting op de gehouden interpellatie in de Baads-
vergadering van 13 Juli 1.1., stelt ondergeteekende voor, aan
den arbeider H. Kors, het achterstallige loon uit te betalen,
wat hem tijdens zijn te werkstelling bij den Gemeentelijken-
Plantsoenendienst van af 23 Maart 1936 tot aan het beëindigen
van zijn dienst-betrekking, volgens bestaande raadsbesluiten
en het besluit van 13 Juli 1936 te weinig is uitbetaald.
P. M. van der Voort.