MAANDAG 7 DECEMBER 1936.
291
Capitulantenverordening.
(Voorzitter e.a.)
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amendement
van den heer Eikerbout, luidende:
„Ondergeteekende stelt voor om in den Staat, bedoeld in
artikel 1 der Capitulanten-verordening alleen de ambten of
betrekkingen van agent van politie 2e klasse of haven
rechercheur, op te nemen."
De heer van der Voort erkent, dat de wet de vaststelling
van een Capitulantenverordening voorschrijft, maar dit be-
teekent niet, dat het georganiseerd overleg daarover niet
had gehoord dienen te worden. Indien de organisaties van
haar recht gebruik maken en tegen de vaststelling van de
verordening protesteeren, is het gemeentebestuur volgens
de Ambtenarenwet toch nog verplicht de regeling in het
georganiseerd overleg aan de orde te stellen. Het College zal
zich misschien beroepen op tijdnood. Uit een brief van de
Algemeene Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambte
narenzaken, gericht aan het College van Gedeputeerde Staten
van Zuid-Holland, blijkt echter, dat deze Commissie reeds
vóór 23 Mei 1936 de ontwerp-verordening behandeld heeft.
De thans voorgestelde verordening kan dan ook niet worden
vastgesteld, voordat de organisaties daarover gehoord zijn.
Aangezien den Raad in dezen geen schuld treft, dient spreker
een motie in, waarin uitstel van de behandeling der ver
ordening wordt gevraagd.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een motie van
orde van den heer van der Voort, luidende:
Aan den Raad der gemeente Leiden.
„De Ondergetekende stelt voor de behandeling van punt 36
(Capitulantenverordening) uit te stellen, ten einde B. W.
in de gelegenheid te stellen, alsnog het bij de wet voor
geschreven overleg met de commissie van advies betreffende
de arbeids- en dienstvoorwaarden van het personeel in dienst
der gemeente Leiden te voeren."
De heer Tepe ontraadt ten sterkste aanneming van de motie
van orde van den heer van der Voort, omdat men daardoor
in conflict zou komen met het voorschrift, dat de Raad vóór
9 December een beslissing moet hebben genomen. Onjuist
is verder de meening, dat de wet voorschrijft, dat het
georganiseerd overleg hierover moet worden gehoord.
De heer van der Voort zegt, dat volgens de Ambtenarenwet
de Capitulantenverordening wel degelijk in het Georganiseerd
Overleg moet worden behandeld. Het is niet de schuld van
den Raad, dat dit voorstel nu pas is ingediend. In het Geor
ganiseerd Overleg is die zaak al vóór Mei 1936 in behandeling
geweest. Het was dus zuiver de schuld van het College, dat
deze zaak niet in het Georganiseerd Overleg is behandeld.
De heer, Tepe komt er tegen op, dat deze zaak in het
Georganiseerd Overleg had moeten zijn gebracht. Deze
verordening wijst alleen de functies aan en betreft in het
geheel niet de arbeidsvoorwaarden van het personeel in
dienst van de gemeente; daarmee heeft ze niets te maken.
In enkele gemeenten heeft men de Capitulantenverordening
wel in het Georganiseerd Overleg gebracht, omdat men
daarin mede had opgenomen een wijziging van het Ambte
naren- of Werkliedenreglement; dat gebeurt hier niet. Voor
zoover wijziging van het Ambtenarenreglement noodig is,
wijziging overigens van zuiver formeelen aard zal die in
het Georganiseerd Overleg behandeld worden, maar de Capitu
lantenverordening heeft op geen enkel punt betrekking op
de arbeidsvoorwaarden. In den leidraad, uitgegeven terzake
van de samenstelling van capitulantenverordeningen, wordt
de vraag, of voorafgaand overleg met vereenigingen van
ambtenaren noodig is, ontkennend beantwoord, omdat met de
vaststelling van deze verordeningen immers geen zaken ge
moeid zijn, die ook maar in den ruimsten zin des woords
de arbeidsvoorwaarden van het personeel betreffen. En deze
leidraad is vastgesteld met medeweten en goedvinden van
den Directeur van het Capitulantenbureau.
De motie van orde van den heer van der Voort wordt
verworpen met 21 tegen 13 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren van der Laan, Eikerbout, van
der Kwaak, Wilbrink, Würtz, Tobé, Coster, Goslinga, van
der Reijden, Lombert, Beekenkamp, Bergers, Vos, Tepe, van
Stralen, Verweij, Manders, Wilmer, van Rosmalen, de Reede
en de Voorzitter.
Vóór stemmen: de heer van der Voort, mevr. de Cler, de
heeren Snel, Hessing, Valentgoed, Jongeleen, Schüller,
mevr. Braggaar, de heeren Carton, Schoneveld, van Weizen,
Groeneveld en van Eek.
Capitulantenverordeninq.
(Tepe e.a.)
De heer Tepe zegt, dat het toch niet zoo onverklaarbaar
is, dat deze verordening eerst nu in den Raad komt. Het
Capitulantenbesluit dateert van April 1936volgens dit
besluit moet door den Voorzitter van den Capitulantenraad
of door den Directeur van het Capitulantenbureau overleg
gepleegd worden met de besturen van provinciën, gemeenten,
enz. Dat overleg moest dus uitgaan van den Voorzitter van
den Capitulantenraad of van den Directeur van het Capitu
lantenbureau en dat heeft pas plaats gehad op 13 Augustus
1936daarnaast moesten gehoord worden alle hoofden van
takken van dienstde gegevens, door die hoofden verstrekt,
moesten tenslotte weer besproken worden met den Directeur
van het Capitulantenbureau. Het is dus niet zoo merk
waardig en ook niet aan tekortkomingen van ambtenaren
te wijten, dat deze verordening eerst nu in den Raad kan
komen. De Raad moet nu eenmaal op grond van een wet
de ambten en betrekkingen vaststellen, die in aanmerking
komen om door capitulanten te worden vervuld. Dit is geschied
op de wijze, voorgeschreven door het Capitulanten-besluit,
dat ter uitvoering van het Capitulantenreglement strekt,
n.l. in overleg met den Directeur van het Capitulantenbureau,
dat volgens dat besluit moet plaats hebben, opdat de door
capitulanten te vervullen ambten en betrekkingen in dienst
van provincie, gemeente enz. zooveel doenlijk worden aan
gewezen naar gelijken maatstaf als de in lijst B van dat
besluit genoemde ambten en betrekkingen, n.l. de voor be
kleeding door capitulanten aangewezen Rijksbetrekkingen.
Nu komt de lijst van functies, opgenomen in den bij de
ontwerp-verordening behoorenden staat, zooveel mogelijk
overeen met die genoemd in lijst B van het Capitulanten
besluit, ten hoogste met deze afwijking, dat deze verordening,
met goedvinden van genoemden Directeur, een enkele functie,
die bij het Rijk wèl is aangewezen voor vervulling door
capitulanten, bij de gemeenteniet daarvoor wordt aangewezen.
Overigens is deze door het College overgelegde staat geveri
fieerd door den Directeur van het Capitulantenbureau, die zich
daarmede geheel kan vereenigen. Rekening is gehouden met
de verschillende argumenten van het College voor al of niet
plaatsing van betrekkingen op deze lijst. Wanneer men nu
het amendement-Elkerbout aanneemt, dan kan men misschien
wel zeggen, dat formeel de Raad medegewerkt heeft aan de
uitvoering van de wet, maar practisch staat dit met weigering
van de medewerking gelijk; de aldus geamendeerde ver
ordening zal zeker niet door Gedeputeerde Staten worden
goedgekeurd. Immers wijkt de gemeente aanmerkelijk af
van de regeling, zooals die door het Rijk getroffen is ten
aanzien van Rijksbetrekkingen, dan wordt de goedkeuring
eenvoudig geweigerd. Men kan nu wel besluiten slechts
twee functies op de lijst te plaatsen, maar dit zal den Raad
niet baten; heeft de Raad er aardigheid in dit spelletje
te spelen, waarvan spreker het nut niet inziet, dan moet hij
dit zelf weten; men weet tevoren, dat er niet te amen-
deeren valt op de wijze, als dit door den heer Eikerbout is
voorgesteld. Spreker kan echter niet anders adviseeren dan
het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan te nemen.
W il men, ondanks de wetenschap, dat daarop niet de goed
keuring zal worden verkregen, een ander besluit nemen, dan
is dat voor rekening van den Raad.
De heer Eikerbout gaat nog altijd uit van de gedachte, dat
de gemeente niet in Den Haag, maar in Leiden zelf wordt
bestuurd. De Voorzitter van den Capitulantenraad kan dan
ook wel zijn wenschen te kennen geven, maar geen dwang
op den gemeenteraad uitoefenen. Hoogere autoriteiten dan
deze voorzitter zullen zoo noodig wel het gemeentebestuur
mededeelen, om welke redenen de verordening niet goed
gekeurd kan worden. Uit hetgeen Minister Colijn bij de
behandeling van de Capitulantenwet in de Staten-Generaal
gezegd heeft blijkt, dat de gemeente de vrijheid heeft, de
ambten en betrekkingen, bestemd om door capitulanten te
worden vervuld, zelf aan te wijzen. Het is alleszins verklaar
baar, dat de Regeering tot de indiening van de Capitulanten
wet is gekomen, nadat haar gebleken is, dat in den laatsten
tijd geen sterke neiging bestaat om oud-militairen in ver
schillende betrekkingen te benoemen, waardoor vele personen
werkloos rondloopen, van wier diensten men gebruik kan
maken. Wanneer echter in Leiden een straatveger, een
waterschuimer, een schrijver, een gemeentebode of een
dergelijke werkman of beambte aangesteld moet worden,
heeft men werkelijk geen personen van buiten noodig, die in
Leiden het brood van werkloozen komen opeten. In het
licht van de verdediging, die de Minister van de Capitulanten
wet heeft gegeven, is sprekers amendement alleszins de
aanneming waard. De Staat, bedoeld in art. 1, zal dan twee
betrekkingen vermelden, waarvoor in den regel geen Leidsche
ingezetenen worden gekozen. Wanneer in Leiden personen