288
MAANDAG 7 DECEMBEE 1936.
Wijziging straatnamen; e.a.
(Voorzitter e.a.)
één gemeente het recht heeft zijn naam te gebruiken, dan is
het Leiden, eerder dan Oegstgeest. Leiden heeft daar het
Boerhaavestandbeeld en waar bovendien de straat vóór het
Academisch Ziekenhuis is gelegen en niet naar Oegstgeest
voert, ligt het voor de hand den naam Oegstgeesterlaan te
veranderen in Boerhaavelaan. In het begin zal het wel eenige
moeilijkheid opleveren, maar die zal al heel spoedig op
gelost zijn.
Spreker verklaart zich bereid het denkbeeld van den heer
Eikerbout om den naam van de tegenwoordige Eerste
Binnenvestgracht te wijzigen in Tweede Binnenvestgracht,
te overwegen.
De heer Manders betreurt het, dat de Voorzitter zoo spoedig
overstag gaat tegenover den heer Eikerbout, terwijl hij
sprekers denkbeeld zoo verdedigd heeft en het toch er bij
laat. Als nu de Secretaris, die het in het algemeen het best
kan weten, weet, hoeveel nadeel er aan verbonden is, wanneer
in twee naburige gemeenten eenzelfde straat is, dan pleit
dat toch sterk voor het idee om de Oegstgeesterlaan niet
om te doopen in Boerhaavelaan. Wat betreft het recht
om den naam Boerhaave te gebruiken, Boerhaave is in
Voorhout geboren; daar heeft men dus nog meer recht.
Spreker wil dit meer practisch bezien en gevoelt er veel voor,
den naam van de Oegstgeesterlaan niet te wijzigen. De
nadeelen daarvan zijn werkelijk groot. Waar de Boerhaave
laan in Oegstgeest op Leidsch grondgebied uitkomt, vindt
spreker het bezwaar daartegen veel grooter dan bij den
Bij n sburgerwegdie verder weg in Oegstgeest gelegen is.
Spreker zou gaarne willen zien, dat het College het voorstel
aanhield tot het oogenblik, waarop de annexatie van de
gemeente Oegstgeest aan de orde komt.
De Voorzitter vermoedt, dat de heer Manders dan wel uit
de Oegstgeesterlaan zal verdwenen zijn.
De heer Manders betwijfelt dit. Bij de behandeling van
de begrooting zal wel over de annexatie van Oegstgeest
gesproken worden.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming op
voorstel van den Voorzitter besloten, het voorstel van Burge
meester en Wethouders gesplitst in stemming te brengen.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan
de Oegstgeesterlaan en het verlengde daarvan tot aan den
Maredijk den naam Boerhaavelaan te geven, wordt aange
nomen met 26 tegen 5 stemmen.
Vóór stemmen: de heer van der Voort, mevrouw de Cler,
de heeren Snel, van der Laan, Hessing, Jongeleen, Eikerbout,
van der Kwaak, Wilbrink, Würtz, Tobé, Schüller, mevrouw
Braggaar, de heeren Coster, Goslinga, Carton, van der Beijden,
Beekenkamp, Vos, Tepe, van Stralen, Verweij, van Weizen,
Groeneveld, van Eek en de Voorzitter.
Tegen stemmen: de heeren Lombert, Bergers, Schoneveld,
Mandeis en Wilmer.
(De heer Valentgoed had de vergadering tijdelijk verlaten.)
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan de
Boerhaavestraat den naam le Binnenvestgracht te geven,
wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
XXXII. Voorstel tot beëindiging van de aansluiting bij de
gemeenschappelijke regeling ter bevordering van een doel
matige behandeling van gemeenschappelijke personeels
aangelegenheden. (219)
De heer van der Voort spreekt zijn verwondering uit over
dit voorstel van het College. Als motief voor het uittreden
uit deze gemeenschappelijke regeling worden gegeven: in
de eerste plaats bezuiniging en in de tweede plaats het teleur
stellend resultaat van dit instituut. Deze samenwerking is
niet zonder meer tot stand gekomen, maar is gegrond op
langdurige voorbereidingen, onderhandelingen en be
sprekingen. Daarbij is komen vast te staan, dat deze samen
werking alleen ten doel heeft, de unificatie van de salarissen
en dienstvoorwaarden van het personeel der verschillende
gemeenten in den ruimsten zin des woords te bevorderen,
een unificatie die algemeen als gewenscht wordt beschouwd,
mede door de betrokken vakorganisaties. Spreker is het met
deze stelling volkomen eens; dit is mede van groot belang
voor de aangesloten gemeenten, omdat daardoor zeerzeker
in sterke mate de autonomie wordt bevorderd. Vooral dit
laatste is doorslaggevend, in verband met het verbindend
voorschrijven door den Minister van Binnenlandsche Zaken
Gemeenschappelijke regeling i. z. personeelsaangelegenheden,
(van der Voort e.a.)
van voorschriften ten aanzien van de salarisregeling. Deze
Minister maakt van zijn bevoegdheid volgens de Ambtenaren
wet nogal een ruim gebruik om excessen naar boven in de
salarisregeling weg te nemen.
Dat door den Minister niet in alle opzichten rekening is
gehouden met de wenschen, terzake door het instituut voor
gestaan, is begrijpelijk, waar dit orgaan nauwelijks een jaar
aan den arbeid is. Niettegenstaande dit kort bestaan is ook
nu al aan te toonen, dat er zeer belangrijk werk is verricht.
Gezien de verdediging door het College van het voorstel
tot aansluiting bij het centraal overleg, spreker verwijst
daarvoor naar de Handelingen van 19 Maart 1934, dan kan
spreker zich niet begrijpen, welke de teleurstellingen zijn,
die het College nopen voor te stellen het lidmaatschap te
beëindigen. In het Ingekomen Stuk blijkt daarvan dan ook
niets; daarin is het hoofdmotief de bezuiniging. Spreker
betwijfelt dan ook of die teleurstelling van zoo groot belang
zal bïijken, dat een bezuiniging van een dergelijk klein bedrag
als noodzakelijk voor het lidmaatschap, is te motiveeren.
Uit de besprekingen van het Centraal Orgaan, tijdens het
ruim eenjarig bestaan gevoerd, is nog wel een en ander aan
te voeren, dat het wenschelijk maakt, dat ook Leiden daarvan
lid blijft. Deze besprekingen zijn echter van vertrouwelijken
aard; spreker kan dus geen vrijheid vinden daarvan in het
openbaar mededeeling te doen. Stelt de Baad daarop echter
prijs, dan dient dit te geschieden in geheime raadszitting.
De heer Tepe erkent, dat het College voornameüjk het
financieele bezwaar ter motiveering van het voorstel heeft
aangevoerd, maar uit het ingekomen stuk kan het duidelijk
zijn geworden, dat het bedrag van ongeveer 100.per
slot van rekening voor het College niet de aanleiding zou
zijn geweest tot het doen van het voorstel om de samen
werking op te zeggen, ware het er van overtuigd, dat van
de samenwerking voor de gemeente Leiden veel heil te ver
wachten was.
Ook spreker kan geen mededeelingen doen in openbare
Baadsvergadering van de besprekingen, welke in het centraal
orgaan zijn gevoerd. Aangezien spreker alle vergaderingen
van deze commissie heeft bijgewoond, kan hij wel een korte
samenvatting van haar werkzaamheden geven. Er is, behalve
dat men gezocht heeft naar een Centraal Overleg met de
organisaties, waarin men tot op zekere hoogte ook geslaagd
is, eigenüjk niets anders gebeurd tot op dit oogenblik dan het
opstellen van een model-ambtenarenreglement, alsmede
de voorbereiding van eënige andere onderwerpen, die men
meende dat voor een uniforme regeling in aanmerking
zouden komen, zooals de salarisregeling, groepsindeeling.
Spreker heeft het altijd wenschelijk geacht, dat meer
uniformiteit zou bestaan ten aanzien van personeelsaange
legenheden in soortgelijke gemeenten, opdat men niet in de
vergaderingen 'van het Georganiseerd Overleg van den Baad
telkens bij de behandeling van de arbeidsvoorwaarden
het argument zou kunnen aanvoeren, dat in andere gemeenten
een betere regeling zou zijn getroffen voor het personeél.
Spreker heeft meermalen in de vergaderingen van het Centraal
Orgaan gezegd, dat men eigenlijk met deze model-verorde
ningen veel te laat was gekomen.
Door het bijwonen van de vergaderingen van het Centraal
Orgaan is het spreker duidelijker geworden, dat men eigenlijk
het paard achter den wagen spande. Zoo heeft de gemeente
Leiden thans een ambtenarenreglement, waarvan de Baad
zelf erkend heeft, dat het goed is; zij heeft thans een salaris
regeling, waaromtrent men niet unaniem van meening is,
dat zij voortreffelijk is, doch welke de gemeente voor een
groot gedeelte van boven af „opgesuggereerd" is; zij heeft
bovendien een bepaalde groepsindeeling. Wanneer men thans
een uniform schema zou maken voor deze drie onderdeelen
van de regeling der rechtspositie van het gemeentepersoneel,
zou men een zekeren aandrang op de gemeente kunnen
oefenen, hoewel de aan de conferenties deelnemende
gemeenten niet juridisch gebonden zijn om wijzigingen
aan Ie brengen, waarvan het noodzakelijk gevolg zou zijn
een zeer ongunstige invloed op de financiën van de gemeente.
Op grond juist van de besprekingen in de samenwerkende
vereeniging meent spreker, dat op het oogenblik het nut van
deze vereeniging in hoofdzaak moet gezocht worden in het
vaststellen van een norm, een schema, een leidraad ten aanzien
van die vraagstukken, die nog niet in de verschillende ge
meenten geregeld zijn. Bij de behandeüng der begrooting
heeft het College, bij het voorstel-van Eek tot invoering
der medezeggenschap voor het gemeentepersoneel, den heer
van Eek beloofd deze aangelegenheid ter sprake te zullen
brengen in de samenwerkende vereeniging. Dit vraagstuk
nu bij uitstek had met zeer veel nut in deze vereeniging
in studie genomen kunnen worden, teneinde daaromtrent