MAANDAG 7 DECEMBER 1936. 287 Rekening Gemeentelijk Wasehbureau; e.a. (Tobé e.a.) de heeren Snel, van der Laan, Hessing, Yalentgoed, Jongeleen, Eikerbout, van der Kwaak, Wilbrink, Würtz, Schüller, mevrouw Braggaar, de heeren Goslinga, Carton, van der Reijden, Beekenkamp, Yos, Schoneveld, Manders, van Weizen, Groeneveld en van Eek. Tegen stemmen: de heeren Tobé, Coster, Lombert, Bergers en Wilmer. De Wethouders hebben zich van medestemmen onthouden. XXV. Rekening, dienst 1935, van de Gemeentelijke Com missie voor Maatschappelijk Hulpbetoon. (211) XXVI. Rekening van de ontvangsten en uitgaven dei- gemeente over het jaar 1935. (200 en 212) XXVII. Voorstel inzake vaststelling van de exploitatie vergoeding en vergoeding voor vakonderwijzers ex art. 101 van de L. O.-wet, over het jaar 1934. (214) XXVIII. Voorstel tot vaststelling van de bijdrage in de kosten van liet bijzonder vervolgonderwijs over het jaar 1934. (215) XXIX. Voorstel tot het verleenen van medewerking aan het bestuur van de Gereformeerde Sehoolvereeniging tot aan schaffing van leermiddelen ten behoeve van zijn school voor u. 1. o. aan de Hooglandschc Kerkgraelit 20a en tot vast stelling van den desbetreffenden begrootingsstaat. (216) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen XXV tot en met XXIX besloten. (Mevrouw Braggaar, de heeren van Stralen, Wilmer en van der Kwaak worden geacht zich van medestemmen te hebben onthouden bij punt XXV; de Wethouders worden geacht zich van medestemmen te hebben onthouden bij punt XXYI.) XXX. Voorstel inzake bevordering van den Administratief- Hoofdambtenaar bij den dienst der Gemeentewerken W. H. den Hartigh. (217) De heer Tobé heeft tegen de bevordering van dezen ambte naar geen bezwaar, omdat hij niet kan beoordeelen of deze ambtenaar bevorderd moet worden. Wel heeft spreker be zwaar tegen het voorstel, om die bevordering op 1 Juli 1936 te doen ingaan en om de volgende periodieke verhooging 6 maanden te bespoedigen. Spreker zou daarvoor wel iets gevoelen, wanneer het iemand betrof, die in moeilijke om standigheden verkeerde, maar waar het een hoofdambtenaar betreft, die toch een behoorlijk salaris heeft, kan spreker zich niet voorstellen, dat dit zoo noodig is. Heeft het College dan op 1 Juli 1936 niet geweten, dat deze ambtenaar be vorderd moest worden en waarom heeft het dit toen niet gedaan? Spreker zou bijna zeggen, dat het College in dien tijd eenigszins achterlijk was. Verder gaat er een gerucht door Leiden, spreker gelooft dat gerucht echter niet dat het de bedoeling is om den hoogeren ambtenaren een klein buitenkansje te geven tegenover de hun opgelegde salaris- korting. Spreker gelooft dat gerucht niet, maar men begint er wel eenigszins aan te twijfelen, wanneer men ziet hoe de hoogere ambtenaren altijd worden voorgetrokken bij be vordering. De heer Sehiiller zegt, dat als de heer Tobé niet kan be oordeelen, of die ambtenaar bevorderd moet worden, hij ook niet daarvoor of daartegen kan zijn. De heer Tobé moet het kunnen beoordeelen en als hij de stukken, en ook het rapport van de Commissie van Fabricage daaromtrent had geraadpleegd, dan had hij dit wel kunnen beoordeelen. Spreker zou het een zeer gevaarlijk precedent vinden wanneer men niet op dit voorstel zou ingaan, omdat hij nog steeds het vertrouwen heeft, dat het College zijn toezegging, dat ook voor de werküeden de bevordering met terugwerkende kracht zal ingaan, gestand zal doen. De heer Tepe kan op zeer eenvoudige wijze het gerucht, dat volgens den heer Tobé in Leiden gaat, alsof door het College de hoogere ambtenaren zouden bevorderd worden als compensatie voor de salarisverlaging, uit de wereld helpen; uit het feit, dat dit voorstel de eenige voordracht tot bevordering is, die in den Raad komt, kan de heer Tobé concludeeren dat werkelijk aan de hoogere ambtenaren geen prae gegeven is. Juist voor de hoogere ambtenaren heeft de Bevordering Adm. Hoofdambtenaar bij Gem. Werkene.a. (Tepe e.a.) Raad het benoemingsrecht. Onder allen, die in 1936 promotie hebben gemaakt, is maar één hoogere ambtenaar, de heer den Hartigh. Voor deze promotie is echter alleszins grond; de heer den Hartigh is drie jaren geleden aangesteld in deze functie in een lageren rang dan zijn voorganger; daar men wilde nagaan, inhoever de heer den Hartigh in deze functie op zijn plaats was, om hem te zijner tijd, wanneer zijn geschikt heid voor die functie gebleken zou zijn, in den hem toe komenden rang te brengen. Eerst in het jaar 1936 wordt voorgesteld, dezen ambtenaar in rang te verhoogen. Omtrent alle promoties, die nog loopen over het jaar 1936, zijn reeds geruimen tijd geleden voorstellen aan het College gedaan. De behandeling van deze voorstellen is vertraagd, doordat men den wensch te kennen gaf, meer eenheid in de promoties te brengen, waarom een Commissie werd ingesteld, die zich met deze zaak zou bezighouden. Deze Commissie heeft alle voorgestelde promoties nauwkeurig onderzocht en daaromtrent aan het College advies uitgebracht. Overeen komstig dit advies stellen Burgemeester en Wethouders thans voor, alle promoties te doen ingaan op 1 Juli 1936, zoo wel die van ambtenaren als die van werklieden. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXXI. Voorstel tot wijziging van den naam van de Oegst- geestcrlaan en van dien van de Boerliaavestraat. (213) De heer Manders wil geen critiek uitbrengen tegen het voorstel zelve, tegen de naamsverandering van de Oegst geesterlaan, maar meent, dat het over het algemeen genomen niet goed is de namen der straten al te gemakkelijk te ver anderen. Van die verandering ondervinden de bewoners zeer veel last, zij hebben aan briefpapier enz., waarop hun tegen woordig adres staat gedrukt niets meer. Zij moeten kennis gevingen van hun adreswijziging verzenden, waarbij zij niet eens gebruik kunnen maken van de bekende formulieren, want zij moeten bij die kennisgeving tevens vermelden, dat zij niet verhuisd zijn. Toch geldt, wat de naamsverandering der Oegstgeesterlaan betreft, het daarbij als een nog grooter bezwaar, dat de gemeente Oegstgeest een Boerhaavelaan heeft, die nog wel op den Warmonderweg aan de grens van Leiden uitkomt. Hierdoor zullen abuizen bij de postbestel lingen kunnen voorkomen. Thans ontvangt spreker zeer dikwijls poststukken, waarop staat: „Oegstgeesterlaan, Oegst geest," die bij de bestelling geen moeilijkheden opleveren, omdat er geen Oegstgeesterlaan te Oegstgeest bestaat. Straks zal er echter in beide gemeenten een Boerhaavelaan zijn en niemand zal de Leidsche Boerhaavelaan weten te vinden of aan te wijzen. Spreker zou ook niet gaarne willen, dat de Oegstgeestenaren zouden kunnen zeggen: Men heeft ons in Leiden nageaapt en daar ook een weg den naam Boerhaavelaan gegeven. Ten slotte is het niet gewenscht, dat men in Leiden aan een weg denzelfden naam geeft, die reeds gebruikt wordt in de gemeente, welke men van plan is te annexeeren, waar door men bij annexatie weer terstond een nog grooter moeilijk heid zal ondervinden en men zich genoodzaakt zal zien weer tot verandering van straatnamen over te gaan. Bij de samenstelling van het advies van de Commissie van Fabricage wist spreker niet, dat reeds te Oegstgeest een Boerhaavelaan bestond. Xu hij het wel weet, acht hij het beter met de voorgestelde verandering van straatnamen te wachten. De heer Eikerbout heeft in het algemeen geen bezwaar tegen de verandering van den naam Oegstgeesterlaan in Boerhaavelaan. Zoo noodig zou het bezwaar van den heer Manders tegen dien naam ondervangen kunnen worden door den naam Boerhaavesfraut. Verder heeft Leiden een 1ste, 3de, 4de en 5de Binnen vestgracht; de 2de Binnenvestgracht is bij de uitbreiding van de markt vervallen. Spreker geeft in overweging de Boerliaavestraat Eerste Binnenvestgracht te noemen en de Eerste Binnenvestgracht te wijzigen in Tweede Binnenvest gracht, waardoor men weer het totaal van vijf krijgt. De Voorzitter begrijpt het bezwaar van den heer Manders, maar dat bezwaar is niet onoverkomelijk. Het grootste bezwaar is wel, dat de gemeente Oegstgeest ook een Boer haavelaan heeft, maar dit komt ook bij den Rijnsburgerweg voor; de gemeente Oegstgeest heeft ook nog een Rijnsburger weg, die niet aansluit op den Rijnsburgerweg in Leiden; de Secretaris, die op den Rijnsburgerweg woont, heeft daarvan nogal eens last. Spreker acht dit bezwaar echter toch niet zoo groot. Boerhaave was een Leidsch hoogleeraar, dus als

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 5