MAANDAG 7 DECEMBER 1936. 295 Sportfondsenbad. (Goslinga.) Toen het verzoek van de N.V. „de Sportfondsen" in de maand Eebruari 1935 bij het College binnenkwam, was het bekend, dat zoowel van den Raad van Dordrecht als van den Raad van 's Gravenhage beroepen aanhangig waren tegen beslissingen van Gedeputeerde Staten van Zuid- Holland, waarbij Raadsbesluiten van die gemeenten om een garantie aan de N.V. „de Sportfondsen" te verleenen, waren vernietigd. De beslissing van de Kroon werd vol spanning te gemoet gezien, omdat zij ook voor andere dan deze twee gemeenten in de provincie Zuid-Holland beteekenis had. Het Koninklijk besluit van 5 Juni 1935, waarin de beroepen worden afgewezen, moet bijna woordelijk op de gemeente Leiden van toepassing worden verklaard. Na het verschijnen van dit Koninklijk besluit had het in Leiden uit moeten zijn met het zoeken van een oplossing in deze richting, voor namelijk ook in het belang van de totstandkoming van het Sportfondsenbad zelf. Het College had zich op het standpunt moeten stellen: het spijt ons, maar de Kroon heeft beslist; Roma locuta causa finita. Het College heeft zich zelf echter wijs gemaakt, dat het voor Leiden niet zoo'n vaart zou loopen, dat Leiden zoo'n wit voetje had bij Gedeputeerde Staten en bij de Kroon, dat hetgeen voor Den Haag en Dordrecht beslist was, voor Leiden niet zon gelden; het heeft tot op het oogenblik toe vastgehouden aan die illusie. Een geheel bijzondere plaats neemt Leiden in Nederland toch niet in! Is er eenige grond voor de verwachting, dat het wèl zou gaan? Is overleg gepleegd met Gedeputeerde Staten ten aanzien van de houding, die het College tegenover deze voorstellen zou aannemen? Spreker zou dat in hooge mate betreuren en niet onbedenkelijk achten voor de gemeentelijke autonomie. Het College is echter zoo stellig in zijn meening, dat die Koninklijke Besluiten niet op Leiden van toepassing zullen worden verklaard, dat spreker veronderstelt, dat dit overleg wel heeft plaats gehad. Door die houding van het College is het Sportfondsenbad op sleeptouw gehouden en is bij deze personen de hoop levendig gehouden, dat het met de garantie van de gemeente wel gelukken zou. Had het College toen gestaan op het standpunt, waartoe spreker direct geadviseerd heeft, dan was hier gezien de energie van de voorstanders van het sportfondsenbad en de wijze, waarop zij dit hebben aangepakt, hetzelfde gebeurd als in Delft, waar een sportfondsenbad met een aanzienlijk grooter kapitaal is tot stand gebracht zonder dat de gemeente op eenige wijze heeft gesubsidieerd of gegarandeerd. Ook in Rotterdam wordt het sportfondsenbad gebouwd zonder garantie van de gemeente. Dan zou het Bestuur een geheel andere richting uitgegaan zijn en had op het oogen blik het bad al tot stand gebracht kunnen zijn. Het College heeft het Bestuur evenwel op sleeptouw gehouden en het voorgespiegeld, dat Leiden de garantie wel zou mogen ver leenen, op grond van het feit, dat aan het bad verbonden zal worden een openluchtbad. In de tweede plaats ligt de schuld voor het feit, dat hier nog altijd geen overdekt bad tot stand gebracht is, bij het College wegens zijn houding tegenover den heer Koster; dien heeft het maandenlang op sleeptouw gehouden. Het College heeft gezegd: de zaak is nog in behandeling, terwijl spreker toch stellig meent te weten, dat het nimmer in het hoofd van het College is op gekomen om te eenigertijd voor een zeker bedrag hypotheek te geven aan den heer Koster om aldus de verwezenlijking van diens plan mogelijk te maken. Dat is een juist standpunt. Maar waarom heeft het College het niet den eersten den besten keer, dat de heer Koster zich tot Burgemeester en Wethouders wendde, tot hem gezegd, maar wel hem maanden lang op sleeptouw gehouden met de mededeeling, dat de zaak nog in behandeling was en het College nog geen ant woord kon geven? Dat is geen flinke houding. Het College heeft op goede gronden gemeend, geen hypotheek aan den heer Koster te moeten verstrekken, maar had dit ook direct moeten zeggen, dan had de heer Koster nu niet met steun buiten de gemeente een overdekte bad- en zweminrichting tot stand gebracht. Sprekers bezwaar geldt ook het vorige College, waarin hij er voor was, een dergelijke houding tegenover den heer Koster aan te nemen, omdat hij nooit iets van de plannen van den heer Koster wilde weten. In eenige bladen, o.a. het „Leidsch Dagblad", heeft men het doen voorkomen, alsof de Raad zou kunnen kiezen tusschen twee overdekte bad- en zweminrichtingen, maar dat is niet juist, want ieder is vrij een dergelijke inrichting te stichten, indien hij geen financieele medewerking van de gemeente vraagt. Wanneer er geen bezwaren tegen bestaan, ontleend aan de bouwverordening, kan het College de bouwvergunning niet weigeren en doet het dit toch, dan kan de particuliere exploitant zich tot hooger bestuur wenden. De weifelende houding, welke het College tegenover het plan-Koster heeft aangenomen, heeft tot gevolg gehad, dat Sportfondsenbad. (Goslinga e.a.) tot nu toe geen overdekte inrichting van die zijde is tot stand gebracht. De Voorzitter zegt, dat de heer Koster in een brief van 26 Maart 1936 aan het College een hypotheek van 95.000. heeft gevraagd voor een overdekte inrichting met buitenbad. Het is dus uitgesloten, dat de heer Koster zonder eenige hulp van de gemeente iets doet. Men heeft aan die zijde zeer goed kunnen begrijpen, dat er geen sprake van was, dat de gemeente geld zou geven. Het College begrijpt dan ook niet, waarom men steeds op het verzoek teruggekomen is. Er is geen sprake van, dat het plan-Koster op de een of andere wijze op den achtergrond is geschoven of dat het verzoek van den heer Koster om bouwvergunning op sleep touw is gehouden. De heer Goslinga heeft het laatste ook absoluut niet gezegd. De heer van Stralen zegt, dat dat in 1935 ook al geschreven is. De heer Goslinga zegt, dat in den brief van 28 Augustus 1935 staat, dat de zaak in behandeling is. Het is toch begrijpelijk dat een College, dat op het punt van aftreden staat, dat de loopende zaken afdeed, maar verder demissionair was, daar over niet meer gaat debatteeren. Het College had in 1936 moeten schrijven, dat het daarop niet inging. Spreker heeft ook financieele bezwaren. Volgens den heer Hessing loopt de gemeente wel geen enkel risico, maar het feit, dat er een open zweminrichting bij komt, vergroot het risico zeer. Volgens het College in het Ingekomen Stuk zal daarmee de exploitatie van deze inrichting gebaat zijn, maar dat betwist spreker, omdat de niet-overdekte zwem inrichtingen, die Leiden heeft en gehad heeft schier altijd een nadeelig saldo ten laste van de gemeentekas hebben gelaten; en dan was het nog maar een nadeelig saldo tegen over de exploitatie-rekening, dus zonder rente en aflossing. Alleen in zeer warme zomers verdienden die inrichtingen ongeveer haar exploitatiekosten; het exploiteeren van bad en zweminrichtingen is nu eenmaal geen winstgevend bedrijf. Het Sportfondsenbad gaat hieraan een open zweminrichting verbinden; die is wel een aantrekkelijkheid om de garantie van de gemeente te verkrijgen, maar financieel is het een blok aan het been, want nu moet niet alleen de overdekte zweminrichting zonder verlies geëxploiteerd worden, maar moet deze ook het verlies op de open zweminrichting goed maken. Inderdaad loopt de gemeente hier risico. Er is inder daad wel behoefte aan een overdekte zweminrichting, en wanneer het overdekte en het niet-overdekte bad geheel gescheiden werden, administratief enz., dan was er over te denken om de exploitatie van een niet-overdekte zwem inrichting aan een dergelijke combinatie toe te staan, maar al sticht men deze inrichting, dan zal men daarmee de drin gende behoefte aan een niet-overdekte zweminrichting in het zuiden van de gemeente niet opheffen. Dat er verlies in zit, heeft ook Breda geleerd; daar waren wel bijzondere omstandigheden, maar men weet niet hoe het hier zal gaan. In Zwolle is dit ook gebleken. Als er in Leiden 2 zwem inrichtingen komen spreker denkt hierbij aan het plan- Koster is het financieel risico van beide groot, dus ook dat van het Sportfondsenbad en dan is het de vraag, of de gemeente er zonder kleerscheuren zal afkomen. Spreker zou gaarne van het College willen vernemen, of het plan tot het inrichten van een geheel nieuw exercitie- terrein een sequeel is van het voorstel tot het stichten van een bad- en zweminrichting op het Schuttersveld, dan wel onafhankelijk daarvan is, maar verband houdt met de mogelijkheid tot het exploiteeren van het Schuttersveld als bouwterrein. Spreker vraagt zich af, of er wel voldoende grond is voor de uitgifte van het noodige terrein tegen kostprijs. Onlangs verkocht de gemeente grond aan drie kerkgenootschappen tegen den normalen prijs. Uit de rekening van het grond bedrijf blijkt, dat de gemeente 10.000.heeft verdiend bij den verkoop van grond aan een der drie kerkgenoot schappen, n.l. de Gereformeerde Kerk. Speciaal deze kerk wenscht op geenerlei wijze geld uit de Overheidskas te ont vangen voor haar publieken dienst. Spreker heeft er dan ook geen bezwaar tegen, dat de gemeente den normalen prijs heeft berekend, maar vraagt zich af, waarom hier ongelijkheid van behandeling bestaat. De kerken werken aan de bevorde ring van de geestelijke gezondheid van het volk, bestrijden alle ondeugden en wakkeren alle deugden aan. Er bestaat geen bezwaar tegen haar den normalen grondprijs te laten betalen, maar waarom moeten zij, die zich bezighouden met de waterplasserij, dus met de lichamelijke gezondheid van de bevolking, tegen kostprijs bediend worden?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 13