294
MAANDAG 7 DECEMBEK 1936.
Sportfondsenbad.
(Schiiller e.a.)
onmogelijk maken; spreker wijst op hetgeen in dit opzicht
in Breda is gebeurd. Eindigt voor de voorstellers van dat
amendement de Zondagsheiliging dan op Zondag 12 uur?
Erg principieel zijn die leden niet; hun principe houdt des
Zondags om 12 uur op. Gevoelen zij zelf niet, dat hun stand
punt niet te handhaven is? Het is spreker onbegrijpelijk,
dat de voorstellers met dit amendement durven komen; in
het hijzonder wijst spreker den heer Wilmer op zijn twee
slachtige houding. Blijkens een artikel in de Leidsche Courant
van 4 December 1936 van de Roomsch-Katholieke Sport-
vereenigingen voetballen deze op Zondag wel, nog wel op
een terrein, dat vanaf den openbaren weg zichtbaar is, in
tegenstelling met deze zweminrichting, die geheel afgesloten is.
Wat betreft het gemengde baden, wanneer men dat zou
verbieden, dan zouden wel alle gemeentebesturen van bad
plaatsen des zomers een afscheiding aan het strand kunnen
zetten. De tijd, dat men daaraan aanstoot moet nemen, is
voorbij, te meer daar er in het Sportfondsenbad doorloopend
contröle is op de bezoekers. Aan den eenen kant maken de
heeren een groot gebaar, dat zij voorstanders zijn van het
stichten van een sportfondsenbad, maar aan den anderen kant
maken zij de totstandkoming daarvan onmogelijk.
De heer Messing zegt, dat reeds lang de behoefte aan een
tweede zweminrichting te Leiden werd gevoeld. Het geregeld
zwemmen en baden bevordert de gezondheid; gelukkig is
geregeld zwemmen en baden voor het volk een gewoonte
geworden. Toen dan ook de inrichting aan het Rijn- en Schie-
kanaal gesloten werd en Leiden was aangewezen op De Zijl,
stond wel vast dat Leiden binnen den kortst mogelijken tijd
een tweede zweminrichting moest krijgen. Toen dan ook de
N.V. De Sportfondsen hier haar propaganda begon, ontvingen
vanzelfsprekend groote groepen deze actie met enthousiasme.
Reeds binnen korten tijd gaven een kleine 500 personen zich
als spaarders op en verleenden dus daadwerkelijk steun.
Het sprak te meer vanzelf, waar de N.V. „De Sportfondsen"
zich voorstelde tot het bouwen van een overdekte zwem
inrichting over te gaan.
Groote aantallen zwemmers trekken des zomers naar
Poelmeer in Oegstgeest, dat slechts zeer ten deele in de
behoefte kan voorzien.
Indien de gemeente zelf in de behoefte aan een tweede
zweminrichting zou willen voorzien, had zij zich ter ver
krijging van een sober ingerichte open zweminrichting
belangrijke offers moeten getroosten met al het risico, dat
aan de exploitatie verbonden is. Thans biedt de N.V. „De
Sportfondsen" aan, met garantie van de gemeente een
leening te sluiten, waardoor het de N.V. mogelijk zal zijn
met behulp van de reeds bijeengebrachte som van
f 22.000.tot den bouw van een overdekte zwem
inrichting annex buitenbad over te gaan. De gemeente
loopt hierbij een zeer gering risico, dat kleiner wordt naar
mate het aantal spaarders zich uitbreidt en er derhalve
extra kan worden afgelost. Het aantal spaarders zal ongetwij
feld toenemen, als de gemeente voor de leening garant blijft.
Uit den meer dan gewonen ijver, welken de groep-Koster
toont voor den bouw van een overdekte zweminrichting in
de voormalige R. K. kerk aan de Haarlemmerstraat, kan
blijken, dat een dergelijke inrichting in Leiden met een
sluitende rekening kan worden geëxploiteerd. De heer Koster
wenscht n.l. een dergelijke inrichting alleen te exploiteeren,
indien zij hem voordeel oplevert. De door hem in een tenden
tieus rondschrijven geopperde mogelijkheid, dat zijn inrich
ting van eigenaar zal kunnen veranderen, is reeds een feit
geworden te Alkmaar, waar hij 40.000.winst maakte.
Uit de stukken blijkt trouwens reeds, dat ten aanzien van
dezen exploitant van zweminrichtingen meer dan gewone
voorzichtigheid geboden is. Het moge hem dan al mogelijk
zijn zomer-abonnementen a 5.te geven, de voorwaarden,
waarop het personeel wordt aangenomen bij de inrichtingen,
waarbij de heer Koster geïnteresseerd is, wekken eenigen
weerzin. In „De Telegraaf" van Vrijdag 20 November 1936
(Avondblad) komt b.v. de volgende advertentie voor:
„Gevraagd Dij N.V. Alkmaarsche Overdekte Bad- en Zwem
inrichting een machinist, volkomen bekend met electro- en
Dieselmotoren voor indiensttreding per 1 Jan. 1937. Finan-
cieele deelname 5.a 10.000.Sollicitaties met uit
voerige inlichtingen te richten aan het kantoor van het bad."
Het doet spreker genoegen, dat Burgemeester en Wethou
ders in de perspectieven, welke de heer Koster voor hen opende,
geen aanleiding vonden om met hem in contact te treden.
Wat het loon van den machinist en de tarieven betreft,
vertrouwt spreker, dat het College te dien aanzien met het
bestuur van het Sportfondsenbad nog eens in overleg zal
treden. Waar men echter aan de eene zijde een sluitende
exploitatierekening van het bestuur eischt, kan spreker zich
Sportfondsenbad.
(Hessing (e.a.)
aan den anderen kant voorstellen, dat niet altijd aan de
geuite wenschen kan worden tegemoet gekomen. Het grootste
bezwaar zou altijd zijn, dat groote groepen van de bevolking
ten gevolge van de tarieven geen gebruik van de inrichting
zouden kunnen maken en dit bezwaar moet worden onder
vangen.
In elk geval is een inrichting overeenkomstig het voorstel
van het College verre te verkiezen boven een particuliere
instelling, waarover de gemeente hoegenaamd geen zeggen
schap heeft.
Geheel anders staat spreker tegenover de ingediende
amendementen van den heer Wilmer c.s. Het verwondert
spreker zeer sterk, dat ongetwijfeld op initiatief van Roomsch-
Katholieke zijde in Leiden een verbod van gemengd zwemmen
wordt voorgesteld.
In „De Gemeenteraad", het officieele orgaan van de
Federatie van Bonden en Centrales van Roomsch-Katholieke
Gemeenteraadsleden (nummer van November 1936) wijdt
Dr. C. van Haren een uitvoerig artikel aan dit onderwerp.
Hij komt daarin tot deze conclusie:
„Hier moet men o. i. elk geval afzonderlijk beoordeelen.
Is de R. K. fractie b.v. in de meerderheid en is zij dus in
staat, om op het gemeentebeleid in vele gevallen haar eigen
stempel te drukken, dan zal zij veelal de eis kunnen stellen,
dat de inrichting twee naar de sexen gescheiden afdelingen
zal bevatten. Het is echter ook zeer wel mogelijk, dat, en wij
kennen verscheidene gevallen, waarin de fractie gerust steun
kan verlenen aan een inrichting, waar gelegenheid zal worden
geboden, om gemengd te zwemmen."
Hieruit blijkt dus, dat gemengd zwemmen voor Roomsch-
Katholieken geen principieele quaestie is, doch dat zij in dit
geval een opportunistisch standpunt aan den dag leggen.
In den Leidschen Raad vormt de Roomsch-Katholieke fractie
geen meerderheid en het opportunistisch standpunt brengt
dus mede, dat zij niet een maatregel tracht in te voeren, dien
het overgroote deel der Leidsche bevolking niet op prijs stelt.
Bovendien is de wenschelijkheid van een dergelijken maat
regel nimmer gebleken. Of deze maatregel in andere ge
meenten noodig was, durft spreker niet beoordeelen. Breda,
waar 4/s van de bevolking Roomsch-Katholiek is, kon het
blijkbaar niet zonder een dergeüjk verbod stellen. Ook in
Heerlen (Zuid-Limburg) is een dergelijke bepaling, die echter
het gemengd zwemmen voor wedstrijden vrijlaat.
Positief is Dr. van Haren, als hij zegt:
„Zo'n inrichting, welke goed geregeld en goed gecontro
leerd wordt, verdient, in het belang der zeden en der veilig
heid, voorkeur boven de toestand, welke men krijgt, indien
er ter plaatse geen maatregelen zijn uitgevaardigd en men
toelaat, dat op allerlei niet te controleren plaatsen gezwom
men wordt, met alles wat daar dan verder uit voortvloeit."
In het naburig Oegstgeest is gemengd zwemmen wel toe
gestaan. Ook in de verschillende badplaatsen weten de
Leidenaren zich des zomers zeer behoorlijk in een gemengd
bad te gedragen. Waarom dan een verbod in een inrichting,
die bij voortduring onder contröle van Burgemeester en
Wethouders staat. Spreker hoopt, dat de heer Wilmer hem
niet zal betichten van grollen en spotten, maar het is niet
juist hier de vraag te stellen, of een der raadsleden voor zijn
rekening zal nemen, dat in het algemeen het gemengd baden
voor personen van 14 tot 18 jaren gewenscht is. Zoo moet
hij de zaak niet stellen; dat is niet te vergelijken met wat
in het Sportfondsenbad gebeurt; daar wordt gezwommen
onder toezicht. Ten aanzien van het amendement-Wilmer
tot sluiting van de inrichting des Zondags van 9 tot 12 uur
wijst spreker er op, dat bij het voorstel tot vaststelling van
de statuten der Sportstichting de Raad zich op het stand
punt heeft gesteld, dat de handhaving der Zondagswet
uitsluitend berust bij het College en dat niet zou getracht
worden op eenige wijze in contracten met derden te dien
aanzien bepalingen te doen opnemen. Spreker verklaart zich
dus tegen dit amendement.
De heer Goslinga heeft geen bezwaar tegen de totstand
koming van een overdekte bad- en zweminrichting in Leiden;
deze zal in een behoefte voorzien, maar spreker acht het voor
een groot deel de schuld van het College, zoowel in zijn
vorige als in zijn huidige samenstelling, dat er nog geen over
dekte bad- en zweminrichting in Leiden is verrezen.
In de eerste plaats wegens de houding, door het College
aangenomen tegenover de N.Y. „de Sportfondsen" na het
bekend worden van het Koninklijk besluit van 5 Juni 1935,
Staatsblad No. 21, en in de tweede plaats door de houding,
door het College aangenomen tegenover den heer Koster,
wien het nooit rondweg heeft medegedeeld, niet er aan te
denken hem een hypotheek, tot welk bedrag ook. te ver
strekken.