264
MAANDAG 12 OCTOBEE 1936.
Verhuring lokalen school Pieterskerkgraeht 9.
(Voorzitter e.a.)
De Voorzitter veronderstelt, dat de heer Splinter niet wil
beweren, dat de andere vereeniging geheel van zuiveren
bloede is. Ook die vereeniging zal niet van vreemde smetten
vrij zijn.
De heer Splinter zegt, dat de voorzitter en de secretaris
van de vereeniging „de Kunst om de Kunst" in Leiden
wonen. Bij deze vereeniging is misschien meer dan bij de
andere vereeniging sprake van een Leidsch belang.
De gevonden oplossing kon beide partijen bevredigen, al
is zij niet geheel naar den zin van de vereeniging „Ars Aemula
Naturae". Bovendien wilde de laatste slechts een proef met
drie lokalen gedurende één jaar nemen en eerst bij het slagen
van deze proef zou zij bereid zijn, de drie lokalen definitief
te huren.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XV. Voorstel tot intrekking van het raadsbesluit van 23
December 1935 inzake onteigening van de voor den bouw
van een inrichting voor zuivering van afgevoerd rioolwater
aan de Slaagli- of Stinksloot benoodigde perceelen grond.
(116 en 171)
XVI. Voorstel tot het instellen van een rechtsvordering tegen
J. G. D. Haverman, te Leiden, strekkende tot betaling aan
de gemeente van het door hem verschuldigde, wegens gas
verbruik. (172)
XVII. Voorstel om de Leerschool aan te duiden als Opleidings
school voor u.l.o. aan de Vrouwenkerksteeg. (123 en 173)
XVIII. Voorstel tot vaststelling van verordeningen, regelende
de heffing en invordering van schoolgelden voor lager, middel-
haar en gymnasiaal onderwijs. (179)
XIX. Voorstel tot instelling van een Commissie ad hoe
inzake wijziging van de verordering regelende het verleenen
van wachtgeld en pensioen aan de wethouders. (174)
XX. Voorstel tot wijziging van de Verordening, regelende
de heffing van leges- en expeditiegelden ter Secretarie, bij
het Oud-Archief en aan het Bureau van den Burgerlijken
Stand te Leiden. (175)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen XV tot en
met XX besloten.
XXI. Voorstel tot wijziging van de Verordening tot voor
koming van brand. (160)
De Voorzitter deelt mede, dat het College op grond van
mededeelingen, welke het heeft ontvangen, dit punt aanhoudt.
De heer Goslinga heeft tegen aanhouding van dit punt
allerminst bezwaar, omdat hij tegen het voorstel zelf bezwaar
heeft. De Commissie voor de Strafverordeningen kan het
nu nogeens nauwgezet overwegen.
Spreker verzoekt de Commissie voor de Strafverordeningen
de afdeeling Leiden van de Hollandsche Maatschappij van
Landbouw, als belanghebbende in dezen, te hooren.
De heer Wilbrink verzoekt ook rekening te houden met de
stalhouders. Spreker heeft den indruk gekregen, dat men
aan hun belangen in het geheel niet gedacht heeft.
De Voorzitter zegt, dat er wel aan gedacht is, maar de
Commissie zal die zaak in elk geval opnieuw in beschouwing
nemen en zal dan gaarne met de opmerkingen van de heereti
Goslinga en Wilbrink rekening houden.
XXII. Voorstel tot wijziging van de Verordening op de
Straatpolitie. (73 en 161)
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
Beraadslaging over artikel I.
De heer van Eek vormde de minderheid in de Commissie
voor de Strafverordeningen, die meende dat het College in
bepaalde gevallen toestemming moest geven tot het door
zoeken van de vuilnisemmers. Bij nadere beschouwing is
spreker gebleken dat het bijna niet voorkomt, dat daarvan
Verordening op de Straatpolitie.
(van Eek e.a.)
een beroep gemaakt wordt. Daarom acht spreker het thans
beter het voorstel ongewijzigd aan te nemen.
Artikel I wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De artikelen II en III worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel IV.
De heer Coster zegt, dat wanneer men een gedeelte grond
aan de gemeente gratis afstaat, en wanneer later een gedeelte
van zijn pand uitsteekt boven dezelfde gemeentegrond, men
dit moet aanvragen en daarvoor moet betalen, als men dit
te voren niet heeft bepaald. Maar hier wordt aan de gemeente
de bevoegdheid gegeven aan het eigendom van de burgers
iets te bevestigen, wat zij er niet graag aan willen hebben,
zonder dat de gemeente daarvoor behoeft te betalen. Behalve
wanneer een pand op de monumentenlijst voorkomt, moet
ieder er van af blijven, ook de gemeente, maar wanneer dit
artikel wordt aangenomen, moet men toch gedoogen, dat de
gemeente iets aan zijn pand bevestigt. Daarom verklaart
spreker zich tegen dit artikel.
De heer Tobé zegt, dat dit artikel eenigszins te ver gaat.
Hier wordt te sterk ingegrepen in het particulier bezit. De
Overheid is er in de eerste plaats om door wetten en ver
ordeningen het persoonlijk bezit te beschermen; dit artikel
strekt echter niet om die persoonlijke bezittingen te be
schermen, maar om ze in beslag te nemen en te annexeeren.
Dit gaat al te ver en daarom stelt spreker een wijziging
van het artikel voor.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amendement
van den heer Tobé, luidende: „Ondergeteekende stelt voor
tusschen de woorden van artikel IV „gedoogen" en „dat"
in te voegen: indien blijkt, dat geen andere oplossing
mogelijk is
De heer Wilbrink begrijpt, dat het voor zaken van algemeen
belang noodig kan zijn, verordeningen te maken volgens
welke de gemeentenaren moeten gedoogen, dat de gemeente
van hun bezitting een redelijk gebruik maakt. Bij de ge
meentelijke radio-distributie die de gemeente, zooals
indertijd met zoovele woorden is gezegd, uitsluitend uit
winstbejag exploiteert kan men echter niet van een
algemeen belang spreken. De verordening gaat op dit punt.
dan ook te ver.
De heer van Eek heeft bezwaar tegen het amendement
van den heer Tobé. Het staat vast, dat de private eigendom
moet worden beperkt, indien het algemeen belang zulks
eischt. De uitdrukking „indien blijkt, dat geen andere op
lossing mogelijk is" omvat een veel te rekbaar begrip. In
heel veel gevallen zal wel een andere oplossing mogelijk zijn,
die echter met zooveel kosten kan gepaard gaan, dat men advi
seert haar niet te kiezen.
Men moet aannemen, dat indien het College in gevallen
als deze optreedt, het dit niet doet om het den eigenaren
lastig te maken, maar wel omdat naar zijn oordeel het al
gemeen belang er mee gediend zal zijn. Doet het College het
evenwel op een wijze, die den heer Tobé of een ander Eaadslid
niet bevalt, dan kan het daarover door den Eaad worden
geïnterpelleerd.
Spreker begrijpt er niets van, wanneer de heer Wilbrink
zegt, dat de gemeente alleen uit winstbejag de radio-distri
butie ter hand genomen heeft; dat is nooit de bedoeling
geweest.
De heer WTilbrink merkt op, dat de gemeente er wat aan
kon verdienen en daarom de radio-distributie ter hand
wilde nemen.
De heer van Eek ontkent dit. Er is ook geen sprake van,
dat de heer Goslinga, die het initiatief er toe nam, alleen
geleid werd door winstmotieven. Men heeft in de eerste
plaats beoogd het dienen van het belang der ingezetenen.
Het is ook den heer Wilbrink wel bekend, hoe het met de
radio-distributie gesteld was, voordat de gemeente er zich
mede inliet. Toen was er ook voor iets anders te zorgen dan
alleen voor het maken van winst door de gemeente. Het was
de bedoeling de ingezetenen in staat te stellen op niet-dure
wijze gebruik te maken van de radio-distributie.
Inderdaad behaalt de gemeente daarbij een zekere winst,
maar dat is toch niet het hoofddoel en het is de vraag of
wanneer voldoende wordt afgeschreven, die winst wel zoo