MAANDAG 12 OCTOBER 1936.
259
Benoeming leeraar Gymnasiume.a.
(Voorzitter e.a.)
bepaald op 1 December 1936 en voorts, dat het mogelijk is
gebleken alle brandwachten bij de politie te plaatsen, zoodat
geen enkele brandwacht op wachtgeld behoeft te worden
gesteld. De regeling der premies voor het politiepersoneel,
in verband met werkzaamheden, voortvloeiende uit het
onderbrengen van de brandweer bij de politie, zal nader aan
den Raad ter vaststelling worden aangeboden.
Aan de orde is alsnu:
I. Benoeming van een tijdelijk leeraar in de oude talen
aan het Gymnasium. (158)
De Voorzitter doet de deuren sluiten.
Na eenigen tijd wordt de openbare vergadering hervat.
De Voorzitter verzoekt den heeren Schüller, Manders, de
Reede en Würtz het stembureau te vormen.
Wordt benoemd met 32 stemmen de heer E. Nuys, zulks
voor den cursus 19361937. De heer J. Smits verkreeg 1 stem.
II. Benoeming van een tijdelijk leeraar in liet Engelscli aan
de Hoogere Burgerschool met 5-jarigen cursus. (159)
Wordt benoemd met algemeene (33) stemmen de heer
W. G. Hartstra, zulks voor den duur van den cursus 1936
1937.
III. Benoeming van twaalf leden van den Baad van Beheer
van de Sportstichting. 162)
De heer Carton spreekt zijn voldoening uit, dat de Raad
thans tot de benoeming van de leden van den Raad van
Beheer van de Sportstichting zal kunnen overgaan. Bij de
samenstelling van de aanbeveling zal het College zeker wel
groote moeilijkheden ondervonden hebben om de verschillende
takken van sport in den Raad van Beheer vertegenwoordigd
te doen zijn. Spreker had evenwel gaarne gezien, dat aan de
voetbalsport meer aandacht was besteed en dat een ver
tegenwoordiger van dien tak van sport in den Raad van
Beheer zitting zou hebben gekregen. Het is voorts sprekers
overtuiging, dat in plaats van den heer van Ingen Schenau
een vertegenwoordiger van „de Zijl" in dezen Raad van
Beheer zitting zal moeten krijgen, gezien de bemoeiingen
van deze vereeniging met betrekking tot de inrichting en
het beheer van zweminrichtingen. Waar de heer van Ingen
Schenau op sportgebied zeker niet zooveel ondervinding
heeft als „de Zijl" beveelt spreker in plaats van den heer
van Ingen Schenau aan de heeren: 1°. N. J. Moonen2°. L.
Zuiderveld.
De heer Goslinga zegt, dat de aanbeveling bij hem en vele
andere leden der rechterzijde groote teleurstelling heeft
gewekt.
Het is begrijpelijk, dat het College de heeren Stokhuyzen
en Donders, die lid waren van de commissie van voorbe
reiding 'van de Sportstichting, aanbevelen voor het lidmaat
schap van den Raad van Beheer. Ook is het begrijpelijk,
dat het College bij de keuze van drie candidaten uit den
gemeenteraad heeft besloten, de heeren Tobé, van der Kwaak
en Carton aan te bevelen.
Uit deze geheele aanbeveling blijkt echter, dat het College
de geheele Roomsch-Katholieke en Protestantsch-Christelijke
sportbeweging genegeerd heeft, want geen van de 7 overige
aanbevolen candidaten kan geacht worden de confessioneele
sportbeweging in Leiden te vertegenwoordigen of daarmede
in relatie te staan. Dit is zeker niet in het belang van de
bevordering van de eenheid en de samenwerking van de
verschillende vereenigingen, die de lichamelijke opvoeding
en het speeltuinwerk ten doel hebben, welke bevordering
juist aan de Sportstichting is opgedragen (art. 3 van de
Statuten).
Het College kan wat de samenstelling van deze aanbeveling
betreft, geen onkunde voorwenden.
Sedert de maand September van het jaar 1935 heeft de
Rijnlandsche Turnkring, een Protestantsch-Christelijke or
ganisatie, getracht den Wethouder van Financiën er toe te
bewegen althans 1 of 2 personen uit dien kring op de aanbeveling
te plaatsen. Deze Wethouder, die in het bijzonder belast is
met de behartiging van de belangen der Sportstichting,
heeft het echter niet verder kunnen brengen dan de mede-
deeling aan deze organisatie op 21 September 1936, dat bij
de samenstelling van den Raad van Beheer van de Sport
stichting rekening zal worden gehouden met de belangen
van de gymnastiek.
Benoeming leden Sportstichting
(Goslinga e.a.)
Ook de leider van de Roomsch-Katholieke Raadsfractie,
de heer Wilmer, heeft over dit punt een onderhoud met den
Wethouder gehad.
Bovendien kan het het College bekend zijn, dat op dit
gebied zeer groote en belangrijke Roomsch-Katholieke en
Protestantsch-Christelijke organisaties werkzaam zijn. Naar
spreker is medegedeeld tellen de Protestantsch-Christelijke
gymnastiek- en sportvereenigingen te zamen 3000 leden.
Verscheidene leden der rechtsche Raadsfracties en spreker
kunnen met deze aanbeveling dan ook geen genoegen nemen.
Wanneer men in Roomsch-Katholieke en Protestantsch-
Christelijke kringen veel arbeid verricht op het gebied van
de barmhartigheid of op het terrein van de radio of van
maatschappelijk werk, verlangt men zeer te recht, dat deze
kringen ook invloed krijgen in de raden of commissies, die
op deze terreinen door de Overheid worden ingesteld en dat
deskundigen uit christelijke en katholieke kringen in die
raden en commissies worden benoemd, om de zienswijze in
die kringen tot uiting te kunnen brengen. Zoo is het hier
ook met de sport. Spreker en de zijnen wenschen in het geheel
niet dit sportlichaam te verpolitieken, maar zij kunnen niet
toelaten, dat in dezen belangrijken Raad van Beheer
immers, deze sportstichting wil de eenheid en de samen
werking van de verschillende vereenigingen in Leiden be
vorderen voor hen, die ten aanzien van sport, gymnastiek
en athletiek een bepaalde opvatting huldigen, geen plaats
wordt ingeruimd. Wat heeft het College er derhalve toe
geleid, op een dergelijke groote schaal en absoluut de geheele
Protestantsch-Christelijke en Roomsch-Katholieke sport
beweging uit te sluiten van het lidmaatschap van den Raad
van Beheer?
De heer van Eek zegt, dat men hier staat voor een belang
rijke proefneming, n.l. om een uitgebreid gebied te doen
beheeren door de organisaties uit het vrije bedrijf, in plaats
van door de Overheid. In plaats van een beheer door de
Overheid heeft men dus een beheer door belanghebbenden
en deskundigen. De keuze van de leden van den Raad van
Beheer was niet gemakkelijk, omdat hierbij zoovele onder-
deelen van de sport zijn betrokken; het opmaken van deze
aanbeveling door het College was in zekeren zin binnen
grenzen beperkt. Men was gebonden aan het aantal Raads-
ledëii', dié'iii' d'é^ën Raad vah Beheer zitting zouden hioeten
hebben; men was ook eenigszins gebonden aan de personen,
die aan de voorbereiding hebben medegewerkt; men was
in hooge mate gebonden, omdat elke eenigszins belangrijke
tak van sport in dezen Raad van Beheer vertegenwoordigd
meende te moeten zijn. Nu zegt de heer Goslinga: de Protes
tantsch-Christelijke en de Roomsch-Katholieke sportbeweging
zijn niet voldoende zelfs in het geheel niet vertegenwoordigd.
Voor dat bezwaar gevoelt spreker zelf ook wel; spreker heeft
dergelijke klanken ook wel eens, zij het in andere richting,
doen hooren. Wanneer de heer Goslinga zoo'n scherpe aan
klacht richt tot het College, dan zou spreker dat ook kunnen
doen.
De aanbeveling bevat ook niet den naam van een ver
tegenwoordiger van den Nederlandschen Arbeiders-Sport-
Bond (NASB), zoodat ook de sociaal-democratische beweging
niet vertegenwoordigd zal zijn. Aangezien een sociaal-demo
craat een zeer belangrijk aandeel heeft gehad in de voor
bereiding van de Sportstichting, kan het nooit de bedoeling
van het College zijn geweest, den NASB te passeeren. Het
zal ook de Protestantsch-Christelijke en Roomsch-Katholieke
organisaties niet opzettelijk „gepasseerd" hebben, zooals de
heer Goslinga het noemde.
Het College stond voor de moeilijke taak, er in het bijzonder
voor te zorgen, dat de verschillende onderdeelen van de sport
in den Raad van Beheer zooveel mogelijk vertegenwoordigd
zouden zijn, terwijl het aantal plaatsen in den Raad van
Beheer zeer beperkt is.
Ook voor de sociaal-democratische fractie was deze aan
beveling een teleurstelling, want onder de eerste 9 aan
bevolen candidaten bevindt zich slechts 1 sociaal-democraat.
Wanneer van de richting, waartoe de heer Goslinga behoort,
slechts één vertegenwoordiger was aanbevolen, zou deze
richting reeds bevoorrecht zijn boven de sociaal-democratische
beweging. Er is dus geen sprake van, dat het College zich
heeft laten leiden door eenige animositeit of den wensch om
een of andere richting te passeeren.
Men zal èf het systeem van het College moeten aanvaarden,
öf de aanbeveling moeten terugwijzen.
Aanvaardt men het systeem, dan probeert men daarmede
den Raad van Beheer zoo goed mogelijk te doen beantwoorden
aan de eischen, die voor een goede behartiging van de be
langen van de verschillende takken van sport dienen gesteld
te worden. Bovendien worden voor het noodige contact met