109
grond zou hebben kunnen opleveren de salarissen van de
inspecteurs te verhoogen; het geven van vergoedingen
wegens brandweerdiensten is overigens een zaak, die af
zonderlijk en los van de onderhavige salarisregeling moet
worden bezien.
Werklieden. De organisaties handhaafden hun standpunt,
dat de loonen der werklieden niet behooren te worden ge
toetst aan het plaatselijk loonpeil, doch aan de loonen van
overeenkomstige rijkswerklieden in een gemeente der le
klasse, zoodat, indien men deze gedragslijn volgt, er voor
loonsverlaging voor de gemeentewerklieden geen aanleiding
bestaat. Bovendien betoogden de organisaties, dat door de
plaats gehad hebbende devaluatie van den gulden al is
thans nog niet bekend welken invloed deze ten slotte op de
prijzen zal hebben in elk geval een toestand van groote
onzekerheid in het leven is geroepen, die op dit oogenblik
althans van verdere loonsverlaging moet weerhouden.
Twee vertegenwoordigers van het gemeentebestuur sloten
zich bij dit standpunt der organisaties aan.
De overige vertegenwoordigers van het gemeentebestuur
waren echter van meening, dat, nu ons College, ondanks
alle daartoe aangewende pogingen, niet heeft kunnen be
reiken, dat de Minister in handhaving van de thans geldende
loonen berust, men zich bij het ten slotte verkregen resultaat
dient neer te leggen en dat het overleg, dat reeds zoo lang
gaande is, nu eindelijk eens moet worden beëindigd. Zij
achtten bovendien het gevaar niet denkbeeldig, dat, wanneer
Uw Baad niet bereid zou zijn de loonen overeenkomstig de
wenschen van den Minister vast te stellen, deze op zijn beurt
daarin wel eens aanleiding zou kunnen vinden reeds gedane
concessies terug te nemen. En ten slotte waren deze leden
van oordeel, dat de devaluatie thans niet in het geding
behoort te worden gebracht, omdat op dit oogenblik nog
niet de minste zekerheid bestaat, hoe het prijsverloop in
de toekomst zal zijn. Zou later blijken, dat de prijsstijging
een aanzienlijke is, dan zal, gelijk van zelf spreekt, alsdan
behooren te worden overwogen daarvoor compensatie in den
vorm van loonsverhooging te geven.
Over het voorstel van den Voorzitter der Commissies om
ons College te adviseeren de loonen, zooals die door den
Minister in laatste instantie zijn voorgesteld, thans te aan
vaarden, staakten de stemmen, aangezien één stem daarvoor
en één stem daartegen werd uitgebracht.
Van de vertegenwoordigers van het gemeentebestuur
stemden 4 voor en 2 tegen dit voorstel, terwijl de vertegen
woordigers van alle vereenigingen daartegen stemden.
Ons College is ten aanzien van de salarisregeling voor de
agenten van politie van oordeel, dat deze moet worden ge
wijzigd, overeenkomstig het verlangen van den Minister,
met inachtneming derhalve ook van de laatstelijk door
dezen gedane concessies.
Wat de salarisregeling voor de ambtenaren en werklieden
betreft, meent de meerderheid, dat ook te dien aanzien in
de door den Minister noodig geoordeelde wijzigingen behoort
te worden berust; zij onderschrijft de gronden, die daarvoor
in het rapport van de Algemeene Ambtenaren Commissie
door de organisaties, en in het rapport van de Algemeene
Werklieden Commissie door 4 van de 6 vertegenwoordigers
van het gemeentebestuur werden aangevoerd. De meerderheid
vestigt er voorts de aandacht op, dat door de in de ontwerp
verordening opgenomen overgangsbepaling de weddever-
mindering voor de boden slechts geleidelijk zal geschieden;
ten aanzien van de wijze van toetsing van de loonen der
werklieden verwijst zij verder naar de verklaring van den
Minister.
Een minderheid in ons College is daarentegen met de 2
vertegenwoordigers, die in de Algemeene Ambtenaren- en
Werklieden Commissies tegen stemden van oordeel, dat tot
deze wijziging van de salarisregeling voor de ambtenaren
en werklieden niet moet worden overgegaan.
Onder verwijzing naar de in de Leeskamer ter visie liggende
stukken, geven wij als College Uw Vergadering mitsdien in
overweging te besluiten:
A. vast te stellen de volgende verordeningen:
I. VERORDENING
houdende wijziging van de verordening van 25 Februari 1935,
zooals deze is gewijzigd bij verordening van 21 Februari
1936, betreffende de wedden van ambtenaren in dienst
der gemeente Leiden.
Artikel I.
Staat A, bedoeld in artikel 2 van bovengenoemde ver
ordening, wordt in dier voege gewijzigd, dat voor de wed
den in de le, 2e, 3e en 4e Groep, wordt gelezen:
in de le Groep „ƒ21.8427.60", in plaats van 22.32
28.08";
in de 2e Groep „ƒ23.2829.04", in plaats van 23.76
29.52";
in de 3e Groep 24.7230.48", in plaats van 25.20
30.96";
in de 4e Groep 26.1631.92", in plaats van „ƒ26.64
32.40";
Artikel II.
Staat G, bedoeld in artikel 2, vervalt.
Artikel III.
Staat E, bedoeld in artikel 2, wordt in dier voege ge
wijzigd, dat wordt gelezen: voor de wedde van Gemeente
bode 1400.1800.in plaats van 1600.
2000.—"";
voor de wedde van Huismeester „ƒ1900.ƒ2200.
in plaats van 1900.ƒ2300.en „4 eenjaarlijksche
f 75.-", in plaats van
2 éénjaarlyksche 50.
Artikel IV.
Artikel 15 wordt gelezen als volgt:
1. Aan de op 1 Januari 1937 in dienst zijnde ambtenaren,
die reeds op 1 Maart 1935 in dezelfde functie in dienst
waren, en voor wie gedurende het tijdvak 1 Januari 1937
tot en met 31 December 1937 en gedurende het tijdvak
1 Januari 1938 tot en met 31 December 1938 de wedde
door toepassing van deze verordening op eenig tijdstip in
eerstvermeld tijdvak voor wat de gehuwden betreft meer
dan 10 en voor wat de ongehuwden betreft meer dan
15 en op eenig tijdstip in laatstvermeld tijdvak voor wat
de gehuwden betreft meer dan 20 en voor wat de onge
huwden betreft meer dan 30 lager zou worden dan de
wedde, die zij op 1 Januari 1937 volgens de verordening
van 31 Januari 1918 (Gem. blad Ho. 3), zooals deze sedert
was gewijzigd, met inachtneming van de daarop toegepaste
korting ingevolge raadsbesluiten van 2 Mei 1932, 9 Mei
1932, 6 Juni 1932 en 4 December 1933 zouden hebben
ontvangen, wordt een persoonlijke toelage toegekend en
wel gedurende eerstvermeld tijdvak aan gehuwden en onge
huwden tot het bedrag, waarmede het verschil resp. 10 en
15 van de laatstgenoemde wedde overschrijdt en gedurende
laatstvermeld tijdvak aan gehuwden en ongehuwden tot
het bedrag, waarmede het verschil resp. 20 en 30 van
die wedde overschrijdt.
2. Voor de toepassing van dit artikel worden kleeding-
geld, toe- en bijslagen daarop en toelagen voor schoeisel
mede als wedde aangemerkt.
3. Als gehuwd wordt ook aangemerkt:
a. de ongehuwde ambtenaar, die gehuwd is geweest;
b. de ongehuwde in gezinsverband levende eenige kost
winner, zoolang hij door Burgemeester en Wethouders als
zoodanig wordt beschouwd.
Art. V.
Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1937.
II. VERORDENING
houdende wijziging van de verordening van 25 Februari 1935,
zooals deze is gewijzigd bij verordening van 21 Februari
1936, betreffende de wedden van het personeel der
politie van de gemeente Leiden.
Artikel I.
De Staat, bedoeld in artikel 2 van bovengenoemde ver
ordening wordt in dier voege gewijzigd, dat wordt gelezen:
in kolommen 2a en 3 achter agent 2e klasse resp. „ƒ28.
per week" inplaats van 29.per week" en „5 éénjaar-
lijksche" inplaats van „4 éénjaarlijksche"
in kolommen 2a en 2b achter hoofdagent resp. 38.50"
inplaats van 40.50" en 42.50" inplaats van 44.50".
Artikel II.
Artikel 15 wordt gelezen als volgt:
1. Aan de op 1 Januari 1937 in dienst zijnde ambtenaren,
die reeds op 1 Maart 1935 in dezelfde functie in dienst
waren, en voor wie gedurende het tijdvak 1 Januari 1937
tot en met 31 December 1937 en gedurende het tijdvak
1 Januari 1938 tot en met 31 December 1938 de wedde
door toepassing van deze verordening op eenig tijdstip in
eerstvermeld tijdvak voor wat de gehuwden betreft meer
dan 10 en voor wat de ongehuwden betreft meer dan