107 vestiging van winkelzaken e.d. zal dan, als zijnde van Bijksbelang, door de gemeente niet meer mogen worden ter hand genomen. Blijkens de dezer dagen verschenen Memorie van Antwoord acht de Begeering het ontoelaat baar het z.g. behoefte-element tot het onderwerp van plaatselijke verordeningen te maken. Het vaststellen van een regeling met betrekking tot de vestiging van nieuwe winkelbedrijven, hangende de be handeling van het wetsontwerp, moeten wij U dus ontraden. In de eerste plaats zou zoodanige regeling vervallen als het wetsontwerp ongewijzigd tot wet wordt verheven en vermoedelijk slechts een kort leven hebben en daardoor weinig practisch effect sorteeren, in de tweede plaats zal zoodanige regeling onmiddellijk na haar vaststelling door de Kroon worden geschorst. Verschillende gemeentelijke regelingen van den laatsten tijd, met betrekking tot dit onderwerp, hebben dit lot reeds ondergaan. Uit het voorafgaande volgt, dat het geen zin heeft thans een onderzoek, als in het voorstel van de heeren Beekenkamp, Wilmer en Wilbrink bedoeld, te doen plaats hebben en wij stellen Uwe Vergadering mitsdien voor zich er mede te ver eenigen, dat, hangende de behandeling van het vorenbedoelde wetsontwerp, de uitvoering van Uw besluit tot voorbereiding van een regeling met betrekking tot de vestiging van nieuwe winkelbedrijven wordt aangehouden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 199. Leiden, 31 October 1936. In den loop van de maand April j.l. deelde de Minister van Binnenlandsche Zaken ons ten aanzien van de in Uwe Vergadering van den 21en Februari t.v. (Ingek. Stukken No. 24) vastgestelde herziening van de salarisregeling voor het gemeentepersoneel mede, dat hij bereid was genoegen te nemen met de verlaging van de korting der wedden van de ambtenaren in engeren zin van 5 tot 4%, alsmede met de nieuwe wedderegeling van den thans opgeheven districtskeuringsdienst van waren. Tegen verschillende andere onderdeelen der salarisher ziening bestond echter bij den Minister overwegend bezwaar; behoudens de zooeven vermelde uitzondering betroffen de bedenkingen van Zijne Excellentie al die punten, waarop de vastgestelde wijziging van de salarissen afweek van ons bij het Georganiseerd Overleg onder dagteekening van 6 Decem ber 1935 aanhangig gemaakte voorstel. Dit beteekende dus, dat ten aanzien van die punten de ontwerp-regeling van 6 December 1935 alsnog zou moeten worden overgenomen. De Minister voegde aan deze mededeeling nog toe, dat hij, zoo de Gemeenteraad niet tot deze nadere herziening bereid mocht zijn, ten deze de toepassing van de procedure van artikel 126 der Ambtenarenwet 1929 zou bevorderen, d.w.z., dat bij gebreke van de medewerking van den Gemeenteraad, de herziening in bedoelden zin door hooger gezag zou worden opgelegd. Ter toelichting van de veranderingen, die de Minister in de salarisregeling alsnog wenschte te zien aangebracht, merken wij het volgende op: Ambtenaren. De bij Baadsbesluit van 25 Februari 1935 vastgestelde salarisregeling week, wat de ambtenaren betreft, op de volgende punten van ons toentertijd aan Uwe Verga dering gedaan voorstel af. 1. Het minimum en maximum weekloon van de brug wachters le en 2e klasse (Staat B algemeene salarisveror dening) werd met 0.50 verhoogd en gebracht voor een brugwachter 2e klasse op 27.5029.50 en voor een brug wachter le klasse op 30.5033.50. 2. De minimum en maximum jaarwedde van den ge meentebode (Staat E) werd met 200.verhoogd en ge bracht op 1600.— 2000. 3. Overeenkomstig een door ons College overgenomen amendement werden de minimum en maximum jaarwedden voor eenige groepen ambtenaren, vermeld in staat E, met 25.verhoogd, teneinde een scherpere afronding te ver krijgen. Blijkens Ingekomen Stuk No. 24 van 1936 kon de Minister van Binnenlandsche Zaken zich reeds in eerste instantie met deze wijzigingen niet vereenigen; verder wenschte hij toen reeds de wedde van den huismeester te zien terug gebracht van 1900.2300.tot 1900.2200. per jaar. Ons College stelde aanvankelijk (6 December 1935) aan het Georganiseerd Overleg voor, om aan deze bezwaren tegemoet te komen en de wedden derhalve dienovereen komstig te verlagen; doch bij de behandeling van het salaris- voorstel van 6 December 1935 in het Georganiseerd Overleg nam ons College deze verlaging van de wedden van de brug wachters, de boden en den huismeester, alsmede van bedoelde groepen van ambtenaren, als één complex van concessies, terug, in het vertrouwen, dat de Minister van Binnenlandsche Zaken hiertegen geen bezwaar zou maken. Als gevolg hiervan moest toen tevens de wedde van hoofdmonteur le kl. en die van den Adjunct-Directeur van den Markt- en Havendienst met 25.in minimum en maximum worden verhoogd. Uw Baad vereenigde zich met een en ander bij besluit van 21 Februari 1936. De Minister van Binnenlandsche Zaken had nu tegen de gehandhaafde verhoogingen, alsmede tegen die van den hoofdmonteur le kl. en den Adjunct-Directeur van den Markt- en Havendienst bezwaar. 4. Het weekloon van de havenrechercheurs, dat bij ver ordening van 25 Februari 1935 was gesteld op 35.50 39.50 per week, werd bij raadsbesluit van 21 Februari 1936 bepaald op 36.39.50, zijnde het minimum en maximum van den brigadier van politie. Aangezien de 4 korting niet van toepassing is op den brigadier, werd, ten einde de wedden van brigadier en havenrechercheur gelijk te houden, in het kortingsbesluit bepaald, dat de 4 korting ook niet van toepassing zou zijn op de havenrechercheurs. De Minister kon echter met het weekloon voor den brigadier van 36. 39.50 per week niet accoord gaan en wenschte dit, overeen komstig het ontwerp-voorstel van 6 December f 935 aan he^ Georganiseerd Overleg, met 1.per week te verlagen en terug te brengen op 35.38.50 per week. In verband hiermede wenschte de Minister ook het week loon voor den havenrechercheur met ƒ1.te zien verlaagd, n.l. van 36.39.50 tot 35.38.50 per week. Politie. Ook ten aanzien van het lagere politiepersoneel moest het bij het Georganiseerd Overleg ingediende voorstel van 6 December 1935, waarmede ons voorstel aan Uwe Vergadering overeenkwam, worden gehandhaafd, hetgeen dus beteekende, dat de wedden van de agenten (en auto matisch de wedde van den brigadier) alsnog met 1.en die van de hoofdagenten met ƒ2.moesten worden verlaagd. Werklieden. Ten aanzien van de loonen van de werklieden wees de Minister er op, dat de in het ontwerp-voorstel van 6 December 1935 aan het Georganiseerd Overleg opgenomen lagere loonen aan de hand van uitgebreide loongegevens waren berekend. Teneinde zoo spoedig mogelijk eenige nood zakelijke bezuiniging te bereiken had de Minister destijds met die loonen genoegen genomen, hoewel Zijne Excellentie van oordeel was, dat zij op grond van verschillende factoren eerder te hoog dan te laag moesten worden geacht. In ver band hiermede kon, naar de meening van den Minister, van een verhooging dier loonen slechts sprake zijn, indien door overlegging van nieuwethans geldende looncijfers, werd aangetoond, dat het gemiddelde plaatselijke loonpeil uitging boven dat, hetwelk bij de berekening der loonen in December 1935 als maatstaf heeft gediend. Teneinde den Minister zoo volledig mogelijk in te lichten, deelden wij hem de bezwaren van het Georganiseerd Overleg tegen de in het voorstel van 6 December 1935 vervatte berekening mede, en zonden hem bovendien het raadsverslag over de geheele salarisherziening met verdere bescheiden toe, doch de kennis neming van deze stukken gaf den Minister geen aanleiding in eenig opzicht op zijn standpunt terug te komen. De loonen van de werklieden zouden dus nog moeten worden vastgesteld op de bedragen van het December- voorstel. De loonen in het particuliere bedrijf waren immers sedert December 1935 niet verhoogd, maar integendeel verlaagd; gelijk toch bekend is, werden in April 1936 ver schillende collectieve contractloonen verminderd, in het algemeen met 2 cent per uur, d.i. 96 cent per week. Deze eisch van den Minister zou derhalve tengevolge hebben gehad een vermindering van de geldende weekloonen van de werklieden voor groepen I t/m IV met 0.72 en voor groep VI met 0.24. Aanvankelijk ontmoette ook de uitbreiding van den kinder toeslag bij den Minister bedenking, doch dit bezwaar nam de Minister nog terug, vóórdat zijn bij onze nota van 13 Juli 1936 aan het Georganiseerd Overleg medegedeelde voorstellen daar in behandeling werden genomen. Het Georganiseerd Overleg kon zich met de door den Minister verlangde wijzigingen niet vereenigen. Kort samengevat werd bij adviezen van 11 Augustus 1936 het volgende aangevoerd: Ambtenaren. De verschillen tusschen de laatstelijk door Uwe Vergadering vastgestelde en de door den Minister ge- wenschte salarissen van enkele categoriëen van ambtenaren

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 17