106 wijs in een klasse zijn belast) over het tijdvak van 1 Sep tember 1936 tot 1 September 1937 een toelage uit de gemeentekas te verleenen, berekend naar: a. f 100.per jaar voor hen, die op of na 1 September 1933 aan een school werden verbonden; b. respectievelijk 160.140.of 120.per jaar voor hen, die vóór 1 September 1936 een toelage genoten van respectievelijk ƒ160.ƒ140.of ƒ120.per jaar. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. hl0. 196. Leiden, 30 October 1936. Bij zijn in de Leeskamer ter inzage gelegde circulaire van 9 October j.l. deelt de Minister van Sociale Zaken mede, dat gedurende het tijdvak van 1 November 1936 tot en met 3 April 1937 aan ondersteunde en bij een werkverschaffing geplaatste werklooze gehuwde en ongehuwde kostwinners en op zich zelf wonende steuntrekkende werkloozen een brandstoffenbijslag mag worden verstrekt. Deze bijslag mag ook nu ten hoogste ƒ1.per week bedragen. Overeenkomstig de mededeeling van Uwen Voorzitter in de raadsvergadering van 6 April j.l. is het de bedoeling den brandstoffenbijslag ook gedurende dezen winter in natura te verstrekken. Zooals U bekend is, bestond de gedurende den vorigen winter beschikbaar gestelde brandstof nit H.L. eierkolen en f H.L. parelcokes tot een gezamenlijke waarde van/1. per week. De prijs van één H.L. eierkolen en van één H.L. parel cokes bedraagt thans resp. 1.13 en 0.65. Aangezien hier ter stede brandstof alleen per maat geleverd wordt, zou derhalve, indien door den Minister van Sociale Zaken strikt wordt vastgehouden aan de bepaling, dat over geen enkele week meer mag worden verstrekt, dan een waarde van 1.per week, slechts H.L. eier kolen en H.L. parelcokes aan de daarvoor in aanmerking komenden beschikbaar kunnen worden gesteld. Wij hebben ons echter tot genoemden Minister gewend met het verzoek om goed te vinden, dat, naast een ver strekking van H.L. eierkolen en H.L. parelcokes per week, om de drie weken een verstrekking van H.L. parel cokes plaats vindt, waardoor de brandstoffenbijslag gemiddeld per week en per gezin juist het maximaal toegestane bedrag van ƒ1.zal bereiken. Voor de verstrekking komen mede in aanmerking de kastrekkers, indien en voor zoover hun kasuitkeering minder bedraagt dan het steunbedrag, hetwelk zij zouden ont vangen, wanneer zij volgens de steunregeling werden onder steund, vermeerderd met het bedrag van den brandstoffen bijslag. In de kosten van de verstrekking van den brandstoffen bijslag aan de vorengenoemde categorieën van werkloozen, welke kosten worden geraamd op ƒ57.000.wordt een zelfde bijdrage uit het Werkloosheidssubsidiefonds toegekend, als in de overige kosten van steunverleening en werkver schaffing. Met verwijzing naar het mede in de Leeskamer ter in zage liggende advies van de Sub-Commissie voor de Steun verleening en onder mededeeling, dat wij bereids de noodige maatregelen hebben genomen, om de brandstoffenverstrekking te doen aanvangen op 1 November a.s., geven wij Uwe Vergadering, in het vertrouwen, dat de Minister van Sociale Zaken de voorgestelde regeling zal goedkeuren, alsnn in overweging te besluiten tot het, met inachtneming van de in de ministeriëele circulaire gegeven voorschriften, ver strekken van een brandstoffenbijslag: a. aan de ondersteunde werklooze gehuwde en ongehuwde kostwinners en op zich zelf wonende steuntrekkende werk loozen b. aan kastrekkers, indien en voorzoover hun kasuitkeering minder bedraagt dan het steunbedrag, hetwelk zij zonden ontvangen, indien zij volgens de steunregeling werden onder steund, vermeerderd met den brandstoffenbijslag; een en ander gedurende het tijdvak van 1 November a.s. tot en met 3 April 1937 en wel in dier voege, dat wekelijks ten hoogste H.L. eierkolen en H.L. parelcokes zal worden beschikbaar gesteld en eenmaal in de drie weken nog H.L. parelcokes. Volledigheidshalve deelen wij U nog mede, dat wij de Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon hebben verzocht aan de daarvoor in aanmerking komende door haar ondersteunde armlastigen een gelijke brandstoffen- verstrekking te doen plaats hebben. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 197. Leiden, 30 October 1936. Blijkens zijn in de Leeskamer ter inzage liggend schrijven is de Minister van Justitie niet bereid te bevorderen, dat gunstig wordt beschikt op een door den Commissaris van Politie ingevolge het Rechtstoestandreglement Hoofd commissarissen en Commissarissen van Politie tot H. M. de Koningin gericht verzoek om machtiging tot het bekleeden van de functie van hoofd van de gemeentelijke brandweer, zoolang niet is besloten tot het toekennen van een zelf standige en passende toelage voor de aan de nieuwe functie verbonden werkzaamheden. Deze toelage ware, gelijk de Minister reeds eerder te kennen gaf (zie Ingekomen Stukken No. 120) op 500.per jaar te stellen. Zooals aan het slot van het schrijven wordt vermeld, heeft kennisneming van de discussies, in Uwe Vergadering van 13 Juli j.l. gevoerd over ons voorstel, vervat in het zooevengenoemde Ingekomen Stuk, en van de bij die dis cussies naar voren gebrachte gronden voor overweging, den Minister niet kunnen overtuigen van de onjuistheid van zijn .standpunt. Vermits derhalve de machtiging, welke de Commissaris van Politie behoeft om de leiding van de brandweer op zich te kunnen nemen, slechts zal worden verkregen, nadat door Uwe Vergadering besloten is aan den Commissaris, in verband met die functie een toelage van 500.per jaar toe te kennen en het niet verleenen van die toelage dus feitelijk zou beteekenen een terugkomen op Uw besluit tot opheffing van de vrijwillige brandweer en tot het onder brengen van de brandweer bij de politie, geven wij Uwe Vergadering in overweging alsnog te besluiten aan den Commissaris van Politie in verband met het onderbrengen van de brandweer bij de politie een jaarlijksche vergoeding van 500.toe te kennen, zulks met ingang van 1 December a.s., op welken datum, gelijk U bekend is, die reorganisatie, welke praktisch reeds tot stand is gekomen, formeel zal ingaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 198. Leiden, 30 October 1936. Bij de behandeling van de gemeentebegrooting voor 1936 werd in Uwe zitting van 21 Pebruari j.l. aangenomen een voorstel van de heeren Beekenkamp, Wilmer en Wilbrink, luidende ,,Ondergeteekenden stellen voor, het College van Burge meester en Wethouders te verzoeken a. den Raad in de gelegenheid te stellen zich uit te spreken over de wenschelijkheid, c.q. noodzakelijkheid van de vast stelling eener verordening, houdende vestigingseischen voor nieuwe winkelbedrijven binnen de gemeente Leiden; b. ter richtige voorbereiding van een en ander reeds nu een commissie ad hoe te willen benoemen, die, in afwachting van hetgeen overigens door de Staten-Generaal ter zake zal worden gedaan, zich laat voorlichten door de Kamer van Koophandel en de plaatselijke Middenstandsorganisaties." Aan dit besluit hebben wij nog geen uitvoering gegeven. Bij Koninklijke Boodschap van 21 Maart 1936 toch is bij de Staten-Generaal ingediend een wetsontwerp, betref fende het vestigen van inrichtingen, waarin eenige tak van detailhandel, ambacht of kleine nijverheid zal worden uit geoefend. Indien dit ontwerp ongewijzigd tot wet verheven wordt, kan, indien een of meer rechtspersoonlijkheid bezittende vereenigingen van ondernemers in een tak van detailhandel, ambacht of kleine nijverheid daartoe het verzoek doen, bij algemeenen maatregel van bestuur, ten aanzien van de daarbij aangewezen gemeenten, worden bepaald, dat een inrichting, waarin deze tak al dan niet uitsluitend zal worden uitgeoefend, voorzoover die uitoefening betreft, niet zal mogen worden gevestigd, zonder daartoe van de Kamer van Koophandel en Fabrieken verkregen vergunning. De vergunning tot vestiging zal alleen worden verleend, indien voldaan wordt aan bij algemeenen maatregel van bestuur vast te stellen minimum-eischen van credietwaardig- heid, handelskennis en vakbekwaamheid. De vraag, of er met het oog op een doelmatige distributie al dan niet behoefte aan een nieuwe inrichting bestaat, zal dus bij de beslissing op verzoeken om vergunning buiten beschouwing blijven. Indien het ontwerp het Staatsblad bereikt, gelijk het is ingediend, zal het niet mogelijk zijn, dat de gemeente daarnaast nog regelen geeft met betrekking tot de vestiging van winkelzaken e.d., met het oogmerk die vestiging te regelen in verband met de behoefte. De regeling van de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 16