MAANDAG 12 OCTOBEB 1936.
267
Tegengaan van prijsopdrijving.
(Voorzitter e.a.)
De Voorzitter zegt, dat tegenover deze uitgave van 15.000.
staan de ontvangsten terzake van de toepassing van art. 5
der wet. Daaruit blijkt duidelijk, dat de ontvangsten de uit
gaven zullen moeten dekkenmen zal daaruit dus geen
andere uitgaven kunnen doen. Het is niet sprekers bedoeling
hieruit eenig geld te putten voor een organisatie, die even
tueel noodig zou kunnen blijken. De organisatie'is weiinwerking,
maar is nog niet van dien aard, dat daarvoor eenige geldelijke
tegemoetkoming, aan wien ook, verschuldigd is. Zoo noodig
zal spreker niet aarzelen daarvoor de noodige credieten aan
te vragen bij den Baad.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XXIIId. Voorstel inzake verhuring van de drie nieuw aan
gelegde voetbalvelden in den Stadspolder. (182)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders besloten.
De Voorzitter doet alsnu namens Burgemeester en Wet
houders het volgende voorstel:
„Van de firma Vlaer en Kol te Utrecht ontving ons College
een aanbieding voor het aangaan van een geldleening van
500.000.bij de N.V. Levensverzekering Maatschappij
„Utrecht", zulks tegen een rente van 4 parikoers en met
een looptijd van 40 jaren.
Ten behoeve van de a.s. aflossing van de 5-jarige 5 geld
leening van 2.000.000.werden reeds geldleeningen ge
sloten tot een bedrag van in totaal 1.750.000.
Br is dus voor deze aflossing nog een bedrag van 250.000.
vereischt, terwijl de andere helft van het aangeboden bedrag
kan worden bestemd voor de verdere behoeften van den
Kapitaaldienst.
Aangezien de aanbieding ons aannemelijk voorkomt, geven
wij Uwe Vergadering, in overeenstemming met het advies
van de Commissie van Financiën, in overweging door vast
stelling van het desbetreffende ontwerp-besluit, bij de
N.V. Levensverzekering Maatschappij „Utrecht" te Utrecht
een geldleening aan te gaan van 500.000.tegen een rente
van 4 per jaar en tegen parikoers."
Nadat zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming tot
dadelijke behandeling is besloten, wordt, eveneens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming, overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XXIV. Voorstel in zake liet bij wijze van proef oprichten
van een werkinrichting voor blinden in de v.m. bewaarschool
aan de Groenesteeg en tot vaststelling van de desbetreffende
begrootingsregeling. (177)
Hierbij komt tevens aan de orde het voorstel van mevrouw
de Cler, luidende:
„Ondergetekende stelt voor om in de Commissie, die
zal worden belast met het toezicht op de werkinrichting
voor de blinden twee raadsleden te benoemen."
Mevrouw de Cler acht het overbodig te betoogen, dat het
de sociaal-democratische fractie genoegen doet, dat het
College dit voorstel heeft ingediend. Menigmaal heeft deze
fractie immers op verbetering van de blindenzorg aange
drongen.
De sociaal-democratische fractie kan zich grootendeels
aansluiten bij de voorwaarden, welke het College in het in
gekomen stuk heeft genoemd, met uitzondering van die,
welke de samenstelling der commissie betreffen, waarin de
Baad meer medezeggenschap moet krijgen. De Baad ver
leent de subsidies en zal bij het slagen van de proef het geld
voor de voortzetting van het werk moeten voteeren en om die
reden heeft spreekster haar voorstel ingediend.
De heer van der Kwaak stelt voorop, dat indien de Christe-
lijk-Historische fractie eenige bezwaren tegen het voorstel
inbrengt, zij daarmede niet te kennen wil geven, dat de
blindenzorg in Leiden niet onmiddellijk ter hand genomen
dient te worden. Blijkens het ingekomen stuk meent het
College, dat de opzet van de blindenzorg grondig met het
bestaande zal verschillen, maar het deelt den Baad niet mede,
waarin dit verschil dan wel bestaat. Practisch komt het er
op neer, dat het nieuwe bedrag, hetwelk noodig is voor de
voortzetting van de blindenzorg, niet even groot als, maar
grooter dan het grootste subsidie zal zijn, dat voorheen noodig
was.
Uit de historie van de blindenzorg blijkt, dat het grootste
Blindenzorg.
(van der Kwaak e.a.)
gebrek steeds was: het gemis van voldoenden omzet van de
producten. Spreker heeft tijdens zijn lidmaatschap van den
Baad meermalen beschouwingen gehoord over het opdragen
van de zorg voor de onvolwaardige arbeidskrachten aan het
Leger des Heils. Inderdaad zal de oplossing van de moeilijk
heid gevonden kunnen worden, wanneer een organisatie zich
plaatst achter den verkoop van de producten, want ook bij
de uitwerking van dit voorstel van het College zal het steeds
de vraag zijn, hoe de producten afgezet kunnen worden.
In het ingekomen stuk maakt het College ook geen onder
scheid tusschen de twee categorieën van blinden :1°. de
steuntrekkende blinden, die ondergebracht zijn bij Maat
schappelijk Hulpbetoon en voor wie een post is uitgetrokken
en 2°. de blinden, wier inkomen even uitkomt boven de norm
van Maatschappelijk Hulpbetoon. Wat zal er nu met deze
menschen gebeuren? Houdt .men bij de loonbetaling daarmede
rekening, zoodat zij een even groot loon zullen krijgen als
de steuntrekkenden Dan kan sprekers fractie zich daarmede
vereenigen en beteekent het voor hen ook werkverruiming.
Het al of niet slagen van de proef zal niet alleen afhangen
van de samenstelling van de Commissie. In de eerste plaats
is noodig, dat een commissie of organisatie er in slaagt, een
afzetgebied voor de producten te vinden.
De blinden moeten steeds naar de werkinrichting gebracht
en ook vandaar gehaald worden. Daarom geeft spreker de
voorkeur aan een werkplaats, die in het centrum van de stad
ligt. In dit opzicht ligt het gebouw aan de Pieterskerkgracht
gunstiger dan dat aan de Groenesteeg.
De heer Beekenkamp zegt dat de blindenzorg zijn volle
sympathie heeft. Het treft spreker, die als bestuurslid van
een inrichting tot opvoeding van blinde kmderen en jonge
lieden geregeld met blindenzorg in aanraking komt, steeds
dat de blinden zelf zoo weinig willen weten van barmhartig
heid en van speculeeren op het medelijden, maar dat zij er
steeds op uit zijn zich die kennis bij te doen brengen, waar
door zij zelf in hun onderhoud kunnen voorzien; daarop is
het onderwijs aan de Chr. en B.K. blindeninrichtingen ook
gericht. Daaraan ligt een principieele beschouwing ten grond
slag, een mentaliteit, die geheel vreemd schijnt aan die,
welke uit Ingekomen Stuk No. 177 spreekt. Hun streven
is steeds onafhankelijk te zijn van de Overheid en van andere
instellingen, die hen steunen. Ingekomen Stuk No. 177 tapt
uit een geheel ander vaatje; daarin wordt te veel voet ge
geven aan de opvatting, dat blinden recht hebben op onder
steuning vanwege de gemeenschap. Spreker ontkent dat;
men moet in die richting niet gaan. Het is niet de vraag,
zooals deze in de eerste alinea van het Ingekomen Stuk
wordt gesteld, of vanwege de gemeente op voor haar finan
cieel verantwoorde wijze in werkgelegenheid voor de Leidsche
blinden kan worden voorzien; de vraag is, of hier in moet
worden voorzien; of hier een primaire taak ligt voor de
Overheid, en in casu voor den Leidschen Baad om te zorgen,
dat de blinden in hun onderhoud kunnen voorzien en die
principieele vraag, die voorop moet gaan, beantwoordt spreker
ontkennend. Het is allereerst de taak van de blinden zelf zich
door opvoeding en ontwikkeling in een of ander vak te be
kwamen, en secundair, als dat niet gelukt, zijn er de kerkelijke
en burgerlijke instellingen van liefdadigheid, die hen terzijde
kunnen staan; pas in de derde plaats heeft de Overheid tot
taak hen te helpen. Daarom bevredigt het Ingekomen Stuk
spreker niet; hij vindt allerminst een antwoord op de vraag,
of wel voldoende getracht is, andere organisaties in te schake
len, of wel alle mogelijkheden onder het oog gezien zijn, om
de Leidsche blinden te helpen bij hun pogingen om in hun
onderhoud te voorzien. Ook heeft spreker geen antwoord
gekregen op de vraag, welke waarborgen het College heeft,
dat na deze reorganisatie de zaak wel goed zal loopen, in
tegenstelling tot de pogingen, die gefaald hebben; dat met
6.000.subsidie en niet meer het goed zal gaan; dat met
een gemeentelijke commissie de afzetmogelijkheid grooter
zal worden dan in het verleden, toen het op een échec is uit-
geloopen? Al deze vragen geven spreker een gevoel van on
behagelijkheid en onrust, dat nog vergroot wordt door het
voorstel van mevrouw de Cler, dat een verdere uitzetting
van de gemeentelijke bemoeiing beoogt.
Spreker verzoekt daarom het College met ernst, te willen
overwegen, of bij centralisatie van de zorg voor onvolwaardige
arbeidskrachten de blinden kunnen worden uitgeschakeld.
De centralisatie van deze zorg was reeds bij het vorige College
in een vergevorderd stadium van voorbereiding.
Ook spreker acht het gewenscht, dat het Leger des Heils
zich de centrale zorg voor de onvolwaardige arbeidskrachten
in de gemeente Leiden aantrekt. Deze organisatie beschikt
over krachten, die in staat zijn, met de onvolwaardigen om
te gaan. Zij beschikt ook over een zeer goed verkoopgebied