98 gevorderd wordt dan hetgeen verschuldigd zou zijn, indien de toehoorder leerling van de school was. Art. 10. 1. Het heffingsjaar valt samen met het schooljaar. 2. De schoolgeldkwartalen worden gerekend aan te vangen op 1 September, 1 December, 1 Maart en 1 Juni. Art. 11. Voor leerlingen of toehoorders, die in den loop van een schooljaar worden toegelaten, is het schoolgeld verschuldigd van den aanvang van de kalendermaand af, waarin zij zijn toegelaten. Art. 12. Het schoolgeld bedraagt voor een kwartaal 1/i gedeelte en voor een kalendermaand 1/12 gedeelte van hetgeen over het volle schooljaar verschuldigd is. Art. 13. 1. Wanneer blijkt, dat ten onrechte een aanslag is achter wege gebleven of vernietigd, of tot een te laag bedrag is opgelegd, wordt het te weinig geheven schoolgeld nage vorderd, zoolang niet sedert den aanvang van het school* jaar drie jaren zijn verstreken. 2. Onjuiste aanslagen kunnen ambtshalve worden ver nietigd of verminderd. Art. 14. Voor hen, die als leerling ingeschreven voor een school jaar, bij den aanvang van den cursus van de school weg blijven, is schoolgeld niet verschuldigd, indien een kennis geving van verhindering bij het hoofd der betrokken inrichting van onderwijs is ingekomen vóór 26 Juli vooraf gaande aan dat schooljaar. Komt die kennisgeving later in of wordt verzuimd van de verhindering kennis te geven, dan is schoolgeld ovèr het eerste kwartaal verschuldigd. Art. 15. Voor de toepassing van de artikelen 297, 299 en 300 van de Gemeentewet treedt de Inspecteur der Gemeentebelas tingen in de plaats van den Gemeenteraad, van Burgemeester en Wethouders of van den Burgemeester. Art. 16. Deze verordening kan worden aangehaald onder den titel „Heffingsverordening schoolgeld Gymnasiaal- en Middelbaar Onderwijs". Art. 17. 1. Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 September 1936. 2. Op dien datum wordt de verordening van den 8en Juli 1935, regelende de heffing van schoolgelden aan het Gym nasium, de Hoogere Burgerschool met vijfjarigen cursus en de Hoogere Burgerschool voor Meisjes te Leiden (Gem. blad no. 34) geacht te zijn vervallen, evenwel met dien verstande, dat deze verordening van toepassing blijft op alles, wat betreft de heffing van deze schoolgelden over het schoolgeldjaar, hetwelk aan 1 September 1936 voor afgaat. IV. VERORDENING, regelende de invordering van schoolgeld aan het Gymnasium, de Hoogere Burgerschool met vijfjarigen cursus en de Hoogere Burgerschool voor Meisjes te Leiden. Artikel 1. 1. De schoolgeldplichtigen worden voor het door hen verschuldigde schoolgeld op kohieren gebracht. 2. Ten hehoeve van het opmaken van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde kohieren, alsmede ten behoeve van de verdere uitvoering van deze verordening, verstrekken de betrokken hoofden van scholen, alle door of namens Burgemeester en Wethouders gevraagde inlichtingen. Art. 2. De Gemeente-Ontvanger zendt binnen een maand na de ontvangst van een kohier, aan ieder aangeslagene een ge- dagteekend aanslagbiljet, waarvan het model wordt vast gesteld door Burgemeester en Wethouders. Art. 3. 1. Het schoolgeld is bij vooruitbetaling verschuldigd voor ieder kwartaal. 2. De aangeslagene kan niettemin het bedrag van het schoolgeld vóór de vervaldagen in eens of in meerdere ter mijnen voldoen. 3. Indien bij de ontvangst van het aanslagbiljet reeds termijnen verstreken zijn, moeten deze binnen 14 dagen na dagteekening van het aanslagbiljet worden voldaan. 4. Het schoolgeld is dadelijk en in eens invorderbaar, indien de aangeslagene in staat van faillissement is verklaard, of op zijn roerende of onroerende goederen executoriaal be slag is gelegd. Art. 4. De Gemeente-Ontvanger of die hem vervangt, is verplicht voor elke betaling onmiddellijk kwitantie op het aanslag biljet te stellen, tenzij de betaling geschiedt door over schrijving of storting op de giro-rekening. Art. 5. De afschrijving der betaling van het schoolgeld geschiedt in de volgende orde: a. de kosten van vervolging, zoo die verschuldigd zijn; h. de oudste der vervallen termijnen. Art. 6. Aan den leerling of toehoorder voor of door wien het schoolgeld niet binnen den bepaalden tijd is betaald, kan het verder bijwonen der lessen door Burgemeester en Wet houders worden ontzegd, totdat het verschuldigde is aan gezuiverd. Art. 7. Aanslagen, waarvan de invordering niet heeft kunnen plaats hebben tengevolge van gebleken onvermogen of andere geldige redenen, kunnen door den Gemeenteraad niet invorderbaar worden verklaard. Art. 8. 1. Bij tusschentijds verlaten van de school, mits het hoofd, der school daarmede vooraf in kennis is gesteld, of bij overlijden van een leerling of een toehoorder, is het schoolgeld alleen verschuldigd over de kalendermaanden, waarin van het onderwijs gebruik gemaakt is. 2. Indien een leerling of toehoorder door ziekte of krach tens wettelijk voorschrift de school gedurende ten minste één kalendermaand niet heeft kunnen bezoeken, wordt op verzoek ontheffing van schoolgeld verleend over de kalender maanden, gedurende welke de school om die reden is ver zuimd. Over de maand Augustus wordt in geen geval ontheffing verleend. Dit verzoek moet uiterlijk binnen twee maanden na afloop van het heffingsjaar, waarvoor geheele of gedeeltelijke ontheffing wordt verlangd, schriftelijk wor den ingediend. Art. 9. Voor leerlingen of toehoorders, die in den loop van den cursus van de school wegblijven, is schoolgeld verschuldigd tot het einde van het kwartaal, waarin het hoofd van de betrokken inrichting van onderwijs met het wegblijven in kennis wordt gesteld. Over de na dat kwartaal in dat heffingsjaar eventueel nog vallende kwartalen wordt ont heffing verleend. Art. 10. 1. Bij overlijden van een schoolgeldplichtige, wordt op schriftelijk verzoek van belanghebbende, ontheffing op den schoolgeldaanslag verleend over de volle kalender maanden, welke het schooljaar na het overlijden nog bevat, onder aftrek van het bedrag, hetwelk berekend over die maanden verschuldigd is door dengene, die na het overlijden als schoolgeldplichtige moet worden aangemerkt. De gemengde hoofdsom der weduwe wordt in dat geval berekend, alsof zij zich op den dag van het overlijden van haar echtgenoot hier te lande had gevestigd. 2. De in het vorige lid bedoelde aftrek geschiedt bij wijze van verrekening, zoodat derhalve aan den nieuwen school geldplichtige geen aanslag wordt opgelegd. 3. Verzoekschriften, als in dit artikel bedoeld, moeten uiterlijk binnen twee maanden na afloop van het heffings jaar, waarvoor gedeeltelijke ontheffing wordt verlangd, schriftelijk worden ingediend.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 6