96 Art. 3. De Gemeente-Ontvanger zendt binnen een maand na de ontvangst van een lijst van aanslagen of van een kohier, aan ieder aangeslagene een gedagteekend aanslagbiljet, waar van het model wordt vastgesteld door Burgemeester en Wethouders. Art. 4. 1. Het schoolgeld is bij vooruitbetaling verschuldigd voor iedere kalendermaand. 2. De aangeslagene kan niettemin het bedrag van het schoolgeld vóór de vervaldagen in eens of in meerdere ter mijnen voldoen. 3. Indien bij de ontvangst van het aanslagbiljet reeds termijnen verstreken zijn, moeten deze binnen 14 dagen na dagteekening van het aanslagbiljet worden voldaan. 4. Het schoolgeld is dadelijk en in eens invorderbaar, indien de aangeslagene in staat van faillissement is ver klaard of op zijn roerende of onroerende goederen executoriaal beslag is gelegd. Akt. 5. De Gemeente-Ontvanger of die hem vervangt, is ver plicht voor elke betaling onmiddellijk kwitantie op het aanslagbiljet te stellen, tenzij de betaling geschiedt door overschrijving of storting op de giro-rekening. Art. 6. De afschrijving der betaling van het schoolgeld geschiedt in de volgende orde: a. de kosten van vervolging, zoo die verschuldigd zijn; b. de oudste der vervallen termijnen. Art. 7. De schoolbesturen, welke de inning van het schoolgeld niet aan het Gemeentebestuur hebben overgedragen, zenden binnen een maand na het verstrijken van den laatsten der in art. 4 dezer verordening bedoelde termijnen, aan Burgemeester en Wethouders een opgaaf van de aange- slagenen, die in gebreke zijn gebleven het door hen ver schuldigde schoolgeld te voldoen. Zij vermelden daarbij het achterstallige bedrag, de redenen, welke de inning ver hinderen en de middelen door hen aangewend om tijdige betaling te verkrijgen. Abt. 8. Aanslagen, waarvan de invordering niet heeft kunnen plaats hebben tengevolge van gebleken onvermogen of andere geldige redenen, kunnen door den Gemeenteraad niet invorderbaar worden verklaard. Art. 9. 1. Indien een leerling in den loop van het schooljaar op een voor de betrekkelijke school gebruikelijk tijdstip de school verlaat, wordt voor de kalendermaanden van het heffingsjaar volgende op die, waarin de school werd verlaten, ontheffing verleend. 2. Hetzelfde geschiedt wanneer een leerling in den loop van het schooljaar van een school voor gewoon lager onder wijs overgaat naar een school voor uitgebreid lager- of buitengewoon lager onderwijs, of omgekeerd. Het school geld geheven aan de school, waarnaar de leerling is over gegaan, is dan verschuldigd over zoovele kalendermaanden als het heffingsjaar nog bij den overgang bevat, de maand van den overgang niet medegerekend. Art. 10. 1. Bij tusschentijds vrijwillig verlaten van de school wordt geen ontheffing van schoolgeld verleend voor de kalender maand, waarin de school is verlaten en voor de twee onmiddellijk op die maand volgende kalendermaanden, of, indien het loopende heffingsjaar geen twee kalendermaanden meer bevat, voor het kortere tijdvak. Over de na die twee maanden in dat heffingsjaar eventueel nog vallende kalender maanden wordt ontheffing verleend. 2. In geval van overlijden of vertrek uit de gemeente wordt ontheffing verleend over zooveel kalendermaanden als het heffingsjaar de maand van overlijden of vertrek niet medegerekend na het overlijden of Vertrek nog bevat. 3. Indien een leerling door ziekte of krachtens wettelijk voorschrift de school gedurende ten minste één kalendermaand niet heeft kunnen bezoeken, wordt op verzoek ontheffing van schoolgeld verleend over de kalendermaanden, gedurende welke de school om die reden is verzuimd. Over de maand Augustus wordt in geen geval ontheffing verleend. Dit verzoek moet uiterlijk binnen twee maanden na afloop van het heffingsjaar, waarvoor geheele of gedeeltelijke ontheffing wordt verlangd, schriftelijk worden ingediend. Art. 11. 1. Bij overlijden van een schoolgeldplichtige, wordt op schriftelijk verzoek van belanghebbende, ontheffing op den schoolgeldaanslag verleend over de volle kalendermaanden, welke het schooljaar na het overlijden nog bevat, onder aftrek van het bedrag, hetwelk berekend over die maanden verschuldigd is door dengene, die na het overlijden als schoolgeldplichtige moet worden aangemerkt. De gemengde hoofdsom der weduwe wordt in dat geval berekend, alsof zij zich op den dag van het overlijden van haar echtgenoot hier te lande had gevestigd. 2. De in het vorige lid bedoelde aftrek geschiedt bij wijze van verrekening, zoodat derhalve aan den nieuwen school geldplichtige geen aanslag wordt opgelegd. 3. Verzoekschriften, als in dit artikel bedoeld, moeten uiterlijk binnen twee maanden na afloop van het heffings- jaar, waarvoor gedeeltelijke ontheffing wordt verlangd, schriftelijk worden ingediend. Art. 12. 1. Herziening van het bedrag van het schoolgeld vindt op schriftelijk verzoek van belanghebbende ook plaats, indien een of meer van de samenstellende deelen van de gemengde hoofdsom verandering ondergaan, door een beschikking of uitspraak, waarbij een aanslag in een van die belastingen wordt verminderd of vernietigd. 2. Verzoekschriften, als in het eerste lid van dit artikel bedoeld, moeten worden ingediend binnen twee maanden na dagteekening van het besluit tot vermindering of ver nietiging. 3. De ontheffingen, verleend op grond van art. 17 der wet van 22 Mei 1845 S. 22 vinden geen overeenkomstige toepassing. Art. 13. 1. Bezwaren tegen den aanslag in het schoolgeld moeten binnen twee maanden na dagteekening van het aanslag biljet schriftelijk worden ingediend bij den Inspecteur der Gemeentebelastingen. 2. Deze termijn wordt verlengd tot vier maanden voor hen, die niet hier te lande wonen. 3. Verzoekschriften moeten eveneens worden ingediend bij den Inspecteur der Gemeentebelastingen. Art. 14. Voor de toepassing van de artikelen 297, 299 en 300 van de Gemeentewet treedt de Inspecteur der Gemeentebelas tingen in de plaats van den Gemeenteraad, van Burge meester en Wethouders of van den Burgemeester. Art. 15. De invordering van het schoolgeld geschiedt overigens overeenkomstig de artikelen 291 tot en met 295 der Gemeentewet. Art. 16. Deze verordening kan worden aangehaald onder den titel „Invorderingsverordening schoolgeld gewoon lager-, uitge breid lager- en buitengewoon lager onderwijs." Art. 17. 1. Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 September 1936. 2. Op dien datum wordt geacht te zijn vervallen: a. de verordening van den 8en Juli 1935, regelende de invordering van schoolgeld voor het gewoon lager- en uit gebreid lager onderwijs te Leiden (Gem.blad No. 38); b. de verordening van den 8en Juli 1935, regelende de invordering van schoolgeld voor het buitengewoon lager onderwijs te Leiden (Gem.blad No. 37);

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 4